Wie naar het onderwijs kijkt weet: alle berichten over de dood van het marktdenken zijn schromelijk overdreven. Het hoger onderwijs concurreert van oudsher om studenten en om onderzoeksgeld. Het bijspijkeren in het middelbaar onderwijs is al jaren een industrie van honderden miljoenen. En onlangs meldde onderwijs-minister Slob de Tweede Kamer dat ook het aantal particuliere lagere scholen gestaag groeit.
De mechanismen die de marktwerking aanjagen zijn niet overal hetzelfde, maar de grondtoon is dat wel: in het onderwijs is niets goed. De school, het onderzoek, de leerling, de student – alles moet excellent zijn. ‘Uw kind krijgt extra aandacht’. ‘Ons onderzoek is extra vernieuwend’. Gewoon is het onderste uit de kan halen. Een net wat hogere CITO score, een net wat hogere instroom van studenten, een net wat hogere ranking. Dat daarmee de belofte van het onderwijs als grote gelijkheidsmachine onder druk staat is geen nieuws. In The rise of the meritocracy uit 1958 schetste de Britse socioloog Michael Young de samenleving van de toekomst, waarin verschil in status, inkomen en macht volstrekt afhangt van ieders eigen inzet. Dat is rechtvaardig voor individuen (socialisten blij) én efficiënt voor de samenleving (liberalen blij). Ouders, geloof noch huidskleur spelen een rol. Het gaat alleen over hoe je je talent uitbuit. Gelijke kansen, een mooi ideaal.
Maar Young schreef een dystopie. Beloning naar prestatie leidt tot het permanent meten van IQ en andere scores en tot verlangen naar telkens hogere diploma’s – almaar meer competitie. Plus, het is amper een verdienste en eerder erfelijk om goed te kunnen leren. Zo ontstaat een heersende klasse die door slimheid macht en inkomen verwerft en dat geld in de opleiding van hun kinderen steekt – een nieuwe aristocratie. Domme en onkundige ouders moeten rekenen op forse keukentafelgesprekken of gedwongen kostschoolopname, anders is het niet eerlijk voor hun kinderen. En wie dán nog niet mee kan, die verdient niet beter.
Een afgebeulde elite
Als de norm excelleren is, is achterstand je eigen schuld. Dat is misschien minder ideaal. Twee boeken nemen de hedendaagse Amerikaanse meritocratie nader onder de loep. Valt daar iets van te leren voor Nederland en omstreken? In The Meritocracy Trap beweert Yale-jurist Daniel Markovits (1969) twee dingen. Dat een topuniversiteit (‘Ivy League’) alleen voor de elite toegankelijk is, dat een diploma tot een topinkomen leidt en dat je zonder zo’n diploma eigenlijk niet meekomt. En dat de mensen met een topinkomen zich honderd uur per week bijna doodwerken en degenen zonder zo’n superdiploma overwegend doelloos rondscharrelen.
De elite beult zich zeven dagen per week af in ‘white collar salt mines’.
Stress, spieren en zweet waren ooit het voorrecht van gewone mensen. Een beetje baron had arbeidsethos nul, een flinke pens en hooguit zorgen over een lekkend kasteeldak. De meritocratie heeft het statusverschil omgedraaid, volgens Markovits ten nadele van iedereen. De elite beult zich zeven dagen per week af in ‘white collar salt mines’: financiële instellingen, advocatuur en consultancy-firma’s. En omdat de techniek al het middenklassewerk deed verdwijnen, rest de afhakers in het competitieve onderwijs het dagritme van de oude adel: beetje chillen, klusjes.
De elite verdient met ‘glossy jobs’ een miljoen dollar per jaar of meer. En een flink deel van dat geld is nodig om te investeren in de kinderen. 50.000 dollar per jaar voor een school is normaal in de Verenigde Staten. De noodzakelijke tutor om je kind voor te bereiden op de toelating tot een elite-universiteit kost zo 500 dollar per uur. Met als gevolg dat op Princeton maar één op de 45 studenten uit een arm milieu komt. En omdat alle instellingen waar zo’n elite-kind naar toe gaat enorme donaties van alumni binnenslepen is er in een bankiersdochter die rond haar 25ste van Princeton afkomt misschien wel tien miljoen geïnvesteerd.
Enkelband
Voor de mensen die niet excelleren blijven ‘gloomy jobs’ over: dozen inpakken voor Amazon, met een enkelband die bijhoudt of je wel genoeg stappen zet, voorgebakken hamburgers opwarmen bij McDonalds. Met je eigen handen iets nieuws maken, of het nu die hamburger is of een raamkozijn: veel te duur. Een bescheiden carrière als bijvoorbeeld afdelingshoofd is ook uitgesloten. Zo’n superslimme Stanford MBA’er doet in zijn eentje via digitale techniek wat ooit honderden midden-managers deden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/11/data51886187-d4141f.jpg)
Als oplossing wil Markovitz dat de elitescholen meer studenten uit een achterstandspositie toelaten en belasting betalen over de enorme bedragen die ze daarvoor ontvangen als gift. Ook moet de overheid meer middenklasse-werk mogelijk maken, voor verplegers in plaats van artsen, voor financiële adviseurs in plaats van ‘high tech traders’. Het is niet goed denkbaar wat dat voor verschil zou maken, anders dan een paar extra miljardairs van kleur.
Markovits’ claim is eerder door anderen onderzocht. In Nederland door Evelien Tonkens, Tsjalling Swierstra en Mark Bovens. Hun boek is beter leesbaar, minder retorisch (het is flauwekul dat er geen midden meer is) en gratis te downloaden. Dat Markovits geen Nederlands leest is niet vreemd, wel dat hij Michael Young en het debat over diens werk amper noemt.
Zelfvertrouwen
In The Years That Matter Most. How College Makes or Breaks Us doet de Canadees-Amerikaanse journalist Paul Tough (1967) verslag hoe studenten uit een achterstandspositie op een universiteit terecht raken, en wat ze helpt slagen of falen. Kinderen uit welvarende milieus in Amerika doen zoveel mogelijk verschillende toelatingen en kiezen dan de hoogst aangeschreven opleiding die hen toelaat. Dat is de winstverdubbelaar van de meritocratie. Hoe selectiever de opleiding, hoe meer dollars per student deze besteedt en hoe hoger je inkomen later. Kinderen uit achterstandsmilieus doen dat niet, ze kiezen vaker een slechtere opleiding dicht bij huis, gaan toch maar niet studeren of haken tussentijds af. Waarom?
Tough spreekt jarenlang regelmatig met zowel superambitieuze studenten als doorsnee studenten, met hun docenten en mentoren. Ook de 500 dollar-per-uur ‘tutor’ komt aan het woord – Ned blijkt een aardige en zorgzame kerel. Tough laat met levendige voorbeelden zien dat zelfvertrouwen nogal wat gevraagd is van kinderen uit een achterstandsmilieu.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data51118954-4721b1.jpg)
Het is niet gewoon om hard te leren wanneer je met je hele familie op één kamer woont. Het is niet gewoon om tests te maken waarbij je moet zorgen dat je bij de beste drie procent terecht komt. En ook al heb je dan die mooie beurs gewonnen, het is niet gewoon om aan de andere kant van het land te gaan studeren, wanneer jij de enige thuis bent die Engels spreekt of die voor je moeder kan zorgen. Het is vervolgens ook weer niet gewoon om jezelf op een campus terug te vinden tussen jonge (witte) mensen die hun privileges vanzelfsprekend vinden.
Gratis studeren
Het is verleidelijk te concluderen dat vooral sprake is van een cultureel probleem, zeker wanneer je luistert naar de toegewijde docenten en studieadviseurs die Tough opvoert. Overtuig talentvolle kinderen uit achterstandsmilieus dat ze een kans hebben op de universiteit. Geef ze het zelfvertrouwen waar de kinderen van gestudeerde ouders al over beschikken. Leer ze de tests en tentamens te zien als toevallige hobbeltjes, niet als doorslaggevende goedkeuring van je karakter. Maak de financiële risico’s en de intellectuele hindernissen dragelijk door emotionele steun.
Het klopt, een beetje. De kern van het probleem is politiek. Het Amerikaanse onderwijs is om te beginnen volkomen geprivatiseerd. Er bestaat geen collectief idee meer waarom onderwijs goed is. Dat was er wel, bijvoorbeeld toen direct na de Tweede Wereldoorlog alle soldaten gratis naar de universiteit mochten. Maar die visie is verdwenen. Tough: ‘Our message to young people is: You’re on your own. You figure out how you’re going to get the skills you need. And by the way, here’s the bill.’
Bovendien wint de opvatting van populisten aan terrein dat universiteiten je opleiden tot linkse zeurkous, en dat een echte Amerikaan lasser of loodgieter is. Nog een reden om ieder voor zich de rekening te laten betalen. Verandering komt wanneer de samenleving ziet dat iedereen baat heeft bij nieuwe democratisering van het hoger onderwijs. Tot die tijd is polarisatie het onvermijdelijke bijproduct van meritocratie.
Rijke ouders
Vandaar ook dat de leraar-schrijfster Sophie Zijlstra in een pamflet premier Rutte rechtstreeks aanspreekt op de staat van het Nederlandse onderwijs. Haar levendig uitgewerkte stelling is dat het liberalisme het onderwijs kapot heeft gemaakt. Door snelle selectie vallen kinderen van laagopgeleide ouders uit, op weg naar de top. En omdat scholen erg van hun ‘autonomie’ genieten, zien ze dit niet als hun probleem. Extra geld besteden ze aan management of communicatie, niet aan laatbloeiers.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/05/web-0505zatecocarrieredef2.jpg)
Zijlstra stelt voor het onderwijs te hervormen naar Fins model, met latere selectie en meer hoger opgeleide docenten, maar ook om strikter toe te zien op wat scholen uitspoken met ons geld. Kortom, weg met dat vermaledijde artikel 23 (vrijheid van onderwijs). Laat nu net de VVD dat ook zo’n beetje vinden. Zijlstra’s terechte aanklacht tegen het ‘geloof dat de markt alwetend en zelfcorrigerend is’ had dus best wat scherper gemogen.
De harde tegenstelling op basis van opleiding speelt hier minder dan in de Verenigde Staten. Ons onderwijs is niet zo elitair of prestatiegericht. Maar de les blijft dat hoe minder serieus een samenleving de emanciperende functie van het onderwijs neemt, hoe meer de slimmeriken profiteren van de rest. Anders gezegd: je moet onderwijs niet verwarren met dagopvang. Dat geldt voor het basisonderwijs, waar rijke ouders via particuliere lessen de kennisoverdracht inkopen die kinderen ‘op school’ mislopen. Het geldt ook voor de academie, wanneer Den Haag letterenstudies wegzet als tijdverdrijf van linkse activisten, in de hoop zo de populisten de wind uit de zeilen te nemen. De moraal van de meritocratie is, dat excellentie splijt wanneer gewoon niet goed is.