Recensie

Recensie Boeken

Wat is filosofie eigenlijk?

Filosofie Twee filosofische overzichtsboeken lopen wat levendigheid, keuze en invalshoek betreft sterk uiteen. Ondanks alle chaos en rumoer is er wel degelijk vooruitgang in de filosofie.

Eenmaal op de snelweg begon de zakenman die me een lift had gegeven te stralen toen hij hoorde wat ik studeerde. Filosofie. „Dat ga ik later ook doen”, riep hij enthousiast, „een beetje nadenken over het leven.” O ja? Nog natrillend van het tentamen Logica I dat de bokken van de schapen moest scheiden, zweeg ik gekrenkt. Een beetje nadenken over het leven? Zorg eerst maar eens dat je dat tentamen haalt, man. We schreven eind jaren zeventig.

Sindsdien is de publieksinteresse in filosofie in Nederland alleen maar toegenomen. Belangstellenden kunnen hun hart ophalen aan klassiekers, worden bedolven onder moraliserende publieksfilosofie als een seculier substituut voor de aloude domineescultuur, en er is zelfs een heuse Denker des Vaderlands. Maar wat is filosofie eigenlijk? Een voor leken moeilijk toegankelijk academisch specialisme met eigen methodes en middelen zoals formele talen en moderne logica? Of een intellectuele vrijplaats voor iedereen met opvattingen over het leven die, eventueel met plankgas, wat voor zich uit wil associëren?

Beide zijn karikaturen, maar met een kern van waarheid. De eerste opvatting beheerst De geschiedenis van de filosofie van A.C. Grayling, bedoeld als opvolger van Bertrand Russells bestseller History of Western Philosophy (1946). Russells boek, berucht om zijn onverholen subjectieve opinies, was volgens Grayling (1970) aan actualisering toe. Die levert hij in een chronologisch, hapklaar overzicht van ‘grote denkers’ die gestaag op elkaar voortborduren in rechtlijnige vooruitgang. Wésterse denkers, want ondanks de titel komt de rest van de wereld (India, China, Afrika) pas aan bod achterin het boek, als een denkende appendix. Ook vrouwelijke filosofen komen er bekaaid af; Hannah Arendt, opnieuw in de mode, moet het doen met één alinea.

Britse filosofie

Hoe anders is de aanpak van Jonathan Rée (1948), die in Witcraft de ontwikkeling van de Britse filosofie vanaf de zeventiende eeuw wil beschrijven ‘als een carnaval, niet als een museum’. In periodes van telkens een halve eeuw (van 1601 tot 1951) schetst hij een grilliger en gekkere geschiedenis dan de geijkte schoolboekjes. Dat blijkt al uit de titel Witcraft, ontleend aan het pleidooi van een predikant om Latijnse logica en filosofie zo te noemen, gezien het Engelse talent voor wit, wat zowel intelligentie, gevoel voor humor als gezond verstand omvat.

Van een aangeharkt tuintje wordt het verleden bij Rée weer een foreign country. Grote namen als Locke, Hume, Berkeley en Mill komen allemaal aan bod, maar in een breed uitwaaierend netwerk van politieke, literaire en andere relaties. Rée is bovendien sceptisch over de pretenties van de filosofie, die volgens hem vergeleken met de natuurwetenschap ‘heel weinig’ heeft bijgedragen aan menselijke kennis en waar denkers almaar ‘in rondjes blijven draaien’. Daarmee laat hij de puffende stoomtrein van de studieboeken behoorlijk uit de rails lopen.

Welke aanpak is beter? Literair criticus Terry Eagleton, die deze boeken besprak voor The Guardian, velde een keihard oordeel ten gunste van Rée. In diens boek was filosofie levendig en fun, in plaats van de hap beschuit die Grayling lezers voorschotelt. Nu is de marxist Eagleton altijd wel te porren voor een potje beeldenstorm en haalt Rée het comfortabele zelfbeeld van een typisch ‘Engelse’ filosofie, gevormd in splendid isolation, inderdaad overtuigend onderuit. Toch overdrijft Eagleton de deugden van Rée’s boek en doet hij Grayling, ondanks diens oerconservatieve aanpak, tekort.

Carnavalstent

Rée neemt de lezer ontegenzeggelijk mee op een enerverende culturele reis, maar hij stort zijn laadbak vol feestartikelen zo oorverdovend over je uit, dat horen en zien je in de carnavalstent vergaat; wat op een perverse manier strookt met zijn overtuiging dat filosofie geen echte vooruitgang boekt. Om greep op de zaken te houden, moet de lezer bovendien ruim beschikken over de schoolboekenkennis die Rée juist zo verafschuwt. Fijnproevers zullen veel plezier beleven aan zijn ontleding van het werk van de pragmatist William James (auteur van The Varieties of Religious Experience (1902), of zijn obductie van Wittgensteins verhouding tot Russell en het werk van Frege. De minder toegeruste lezer zit na zeshonderd denderende bladzijden tussen de confetti zonder duidelijk idee voor wie dit feestje werd gegeven – of waar de taart is gebleven.

Graylings boek is daarbij vergeleken schools conservatief en zelfs uitgesproken saai. Toch heeft zijn aanpak het voordeel dat de lezer in elk geval heldere samenvattingen krijgt van invloedrijke denkers uit met name de angelsaksische traditie. Ontnuchterend voor behulpzame zakenmannen en liefhebbers van het Filosofisch Kwintet, zal Graylings overzicht zijn van moderne analytische filosofie, dat 160 pagina’s beslaat. Aan bod komen daarin betekenisleer, waarheidstheorieën, meta-ethiek en de filosofie van de geest, die hier buiten de academie nog altijd terra incognita zijn.

Veel minder geslaagd is het deel over continentale Europese filosofie vanaf Husserl, waar Grayling duidelijk geen affiniteit mee heeft en waarin hij over dun ijs schaatst. Invloedrijke auteurs als Habermas en Benjamin worden terloops behandeld, andere helemaal niet (Badiou). Over Derrida merkt Grayling op dat die veertig boeken schreef over het feit dat we eigenlijk niks kunnen beweren. ‘Dat zijn er dan, schrijft hij, 39 (en misschien 40) teveel. Dat is de Britse humor waar Russells boek berucht om is – al weet Grayling beter maat te houden.

Islamitische filosofie

Ergerlijker is dat Grayling ‘de’ geschiedenis van de filosofie schrijft, maar alles wat niet uit Europa komt achterin het boek bij elkaar veegt in enkele plichtmatige hoofdstukjes. Zodoende mist de lezer bijvoorbeeld de bepalende invloed van islamitische filosofen op het Europese denken. Voor de actuele interesse in Afrikaanse filosofie heeft Grayling dédain: hooguit het morele begrip ubuntu, menselijke verbondenheid, leent zich volgens hem voor filosofische uitwerking.

Uiteindelijk vraag je je vooral af waarom dit lijvige werk eigenlijk nodig was. Russells History heeft eerdere en betere opvolgers gekregen, zoals Anthony Kenny’s (niet vertaalde) A New History of Western Philosophy. Of A History of Philosophy without any gaps, de toegankelijke reeks van Peter Adamson, waarin inmiddels titels zijn verschenen over klassieke, hellenistische en islamitische filosofie.

Jonathan Rée heeft ongelijk: ondanks alle chaos en rumoer is er wel degelijk vooruitgang in de filosofie. Maar wie daar zicht op wil krijgen, heeft meer aan die boeken dan aan Graylings baksteen. Al blijft zijn deel over analytische filosofie en logica een nuttige herinnering aan de noodzakelijke tucht van het denken.