De boer kan meer doen tegen de uitstoot van ammoniak

Stikstofmaatregelen Plas en poep niet mengen. En op het juiste moment mest uitrijden. Dat helpt – maar slechts een beetje.

Op de vloer van de stal komen urine en mest bij elkaar. Dan ontstaat veel ammoniak. Er zijn robots die mest opslurpen.
Op de vloer van de stal komen urine en mest bij elkaar. Dan ontstaat veel ammoniak. Er zijn robots die mest opslurpen. Foto Getty Images

Wat kunnen boeren in Nederland doen om hun uitstoot van ammoniak te verminderen? Die uitstoot moet omlaag. Niet alleen omdat nu duizenden projecten – de bouw van wegen, woonwijken, nieuwe stallen – stilliggen in de buurt van beschermde natuurgebieden. Ook omdat de totale Nederlandse uitstoot van ammoniak de laatste jaren weer is gestegen, en boven het nationaal plafond uitkomt dat in Europees verband is afgesproken. De landbouw is voor bijna 90 procent verantwoordelijk voor die uitstoot. Dus welke opties hebben boeren?

Twee jaar geleden hebben onderzoekers van Wageningen Universiteit & Research (WUR) de opties op een rij gezet voor runderen, varkens en pluimvee. De uitstoot van ammoniak door de landbouw hangt voor het overgrote deel (85 procent) samen met de urine en de mest die het vee produceert – veruit het grootste aandeel hebben de melkkoeien. Daarom zijn de stal en het uitrijden van mest belangrijke aangrijpingspunten. Het voer is er nog een. „Er is veel mogelijk”, zegt Nico Ogink, een van de auteurs van het rapport.

Kern van het probleem is dat dieren niet alle stikstof in het voer opnemen. Een deel komt weer naar buiten – bij rundvee is dat het meest. De meeste stikstof wordt in de vorm van ureum (bij rundvee en varkens) of urinezuur (bij pluimvee) uitgescheiden. In urine en feces zit ook al een beetje ammoniak, maar het overgrote deel van deze verbinding ontstaat in de buitenlucht, door de omzetting van ureum of urinezuur. Dat gebeurt door bacteriën, met het enzym urease. Er ontstaat daarbij eerst ammonium, dat wordt verder omgezet in ammoniak. De omzetting van ureum naar ammoniak gaat snel, zegt Ogink, die onderzoek doet naar duurzame stalsystemen. „Het voltrekt zich binnen 1 à 2 uur. De bacteriën die het doen, komen gewoon in de stal voor, en in de buitenlucht. Maar ze zitten ook veel in de mest.”

Het vormt zich op de vloer

Hoeveel ammoniak er ontstaat ten opzichte van ammonium hangt onder meer af van de pH en de temperatuur. Bij een lagere pH, of een lagere temperatuur, gaat de reactie meer richting ammonium en ontstaat er minder ammoniak – dat verraadt al een deel van de opties.

In een stal vormt de meeste ammoniak zich bovengronds, op de vloer, zegt Ogink. Een oplossing is om daar de urine zoveel mogelijk gescheiden te houden van de mest, en beide zo snel mogelijk af te voeren. Je kunt bijvoorbeeld een licht hellende vloer in de stal leggen, waarbij de urine afvloeit naar een gootje, en vandaar verder naar de mestkelder”, zegt Ogink. Dat kun je combineren met een mechanische schuif die de mest geregeld wegveegt, richting kelder. „Er zijn ook al robots die mest schuiven, of opslurpen.” Omdat urine en mest in de kelder vaak weer bij elkaar komen, is het ook zaak die kelder zoveel mogelijk af te sluiten van de bovenliggende stal, zodat ammoniak niet kan ontsnappen. „In veel koeienstallen ligt een open roostervloer”, zegt Ogink. „Je kunt de openingen dichten met kleppen, of je vervangt ’m door een dichte vloer.”

Met zulke aanpassingen heet een stal emissiearm. Ogink schat dat inmiddels 20 procent van de ruim 15.000 melkveehouders in Nederland een emissiearme stal heeft.

Een andere optie is het aanzuren van drijfmest. In Denemarken gebeurt dat al, met zwavelzuur. In Nederland nog niet. Deskundigen vinden dat er nog te weinig bekend is over mogelijke nadelige effecten: vormt zich bijvoorbeeld het giftige, stinkende waterstofsulfide, en in hoeverre werkt zwavelzuur corrosief? Zijn er alternatieve zuren?

Koelen van drijfmest

Verder, zegt Ogink, wordt er onder meer onderzoek gedaan naar het toedienen van ureaseremmers aan mest, naar het koelen van drijfmest en het verdunnen van drijfmest met water.

Het uitrijden van drijfmest op het land is eveneens een grote bron van ammoniak. Ook daar is winst te boeken, zegt Jan Huijsmans, ook onderzoeker aan de WUR. Je kunt bijvoorbeeld de mest verdunnen met water. „Dan blijkt de mest makkelijker te infiltreren in de bodem.” Ook de weersomstandigheden zijn van invloed. Bij warm weer ontstaat er meer ammoniak. Waait het, dan vervluchtigt er meer naar de lucht. Maar, zegt Huijsmans er meteen bij, het uitrijden van mest gebeurt tegenwoordig vooral door loonwerkers. „Die hebben een heel vol schema.” De vrijheid om mest alleen bij gunstig weer te laten uitrijden, is dus beperkt.

Een andere belangrijke knop om aan te draaien is het voer. Als het voer minder eiwit bevat, eindigt er ook minder stikstof in de urine en de mest. Boeren die varkens of kippen houden, en al het voer aankopen, zouden dat moeten regelen via de voerfabrikant, zegt Léon Šebek van de WUR. Melkveehouders kunnen dat ook, maar slechts voor een deel, want driekwart van het voer voor hun koeien verbouwen ze zelf. Dat is hoofdzakelijk gras, en deels maïs. „Als een boer het gras later dan normaal oogst, wordt het houtiger, en bevat het naar verhouding minder eiwit”, zegt Šebek. En het hoeft niet ten koste te gaan van de melkproductie.

Waar de laatste weken veel over te doen is, zijn de enzymen die je aan voer zou kunnen toevoegen, en die ervoor zorgen dat dieren minder ammoniak uitstoten. „Dat heeft zeker potentie”, zegt Šebek. Alhoewel hij uit de wetenschappelijke literatuur nog geen enzym kent dat een-op-een de uitstoot van ammoniak vermindert. „De nu beschikbare enzymen werken in op het verbeteren van de voerkwaliteit in algemene zin.”

Koeien meer in de wei

In de omgeving van Zegveld hebben tien melkveehouders de afgelopen drie jaar geprobeerd hun uitstoot van ammoniak te verminderen. Dat is gelukt, met gemiddeld 22 procent, zegt projectleider Gerard Migchels, verbonden aan de WUR. Ze lieten de koeien bijvoorbeeld meer in de wei lopen. Er is daardoor minder mest in de stal. In de wei komen urine en mest minder met elkaar in aanraking – urine zakt snel de bodem in, mest blijft op het land. Ook kregen de koeien eiwitarmer voer. De boeren reden de mest bij voorkeur uit op koelere dagen met weinig wind. Financieel waren de boeren niet slechter af, zegt Migchels. „Door de mest te verdunnen dringt die makkelijker in de bodem door, en neemt het gras er meer van op. De grasopbrengst nam vooral bij warm en droog weer toe.” De boeren konden daardoor besparen op de inkoop van krachtvoer. „Allemaal gaven ze aan de uitstoot nog wel verder te kunnen verlagen.”

De vraag is in hoeverre, en hoe snel, de praktijk van deze tien voorlopers doorsijpelt naar de grote groep traditionele veehouders. „Met veel voorlichting en beloning van goed gedrag kan het snel gaan”, zegt Migchels. Maar voerdeskundige Šebek verwacht dat de aanpassingen voor de gemiddelde veehouder jaren vergen. Veel boeren zijn opgegroeid in een systeem dat primair gericht is op verhoging van de productie. „Daar hebben ze veel vakmanschap in. Ze moeten nu omschakelen naar een ander vakmanschap. Dat gebeurt niet van vandaag op morgen.”

Hoewel het voor de ammoniak-uitstoot gunstig is als koeien vaker in de wei lopen, laat de praktijk zien dat dat niet gebeurt, zo stelt een eerder dit jaar verschenen rapport van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet, die de overheid adviseert over mestregelgeving. De weidegang nam in 2017 af ten opzichte van het jaar daarvoor. Een reden is dat boeren de voeding van hun koeien beter kunnen controleren als ze op stal staan. Ook nam het eiwitgehalte in ruwvoer juist toe. Het zijn factoren die eraan hebben bijgedragen dat de uitstoot van ammoniak in de landbouw per saldo de laatste jaren weer aan het stijgen is.

„Nieuwe technieken vragen meer aandacht van de boer, die er niet altijd is”, zegt Ogink. Zo zijn er in emissiearme stallen mestschuiven in gebruik met onderaan een rubberen rand. „Die moet je regelmatig vervangen.” Of soms maakt een boer de gladde stalvloer ruwer, zodat koeien er minder snel op uitglijden. „Maar dan verwijdert zo’n mestschuiver de mest weer minder goed.”