Meer loon. Dat is een belangrijke eis van de leerkrachten die woensdag landelijk staakten voor een hoger onderwijsbudget. „Wij verdienen beter”, stond er op protestborden. En: „Juf = boos!”.
Hogere lonen helpen bij het oplossen van het lerarentekort, zeggen onderwijzers. Daarnaast vinden ze het gewoon eerlijk als hun loon omhoog gaat, gezien hun werkdruk en verantwoordelijkheden. Verdienen leraren echt zo weinig?
„Ik vind ons salaris, voor wat wij doen, te laag”, zegt Robin Leeuw (27), onderwijzer op basisschool De Klipper uit IJmuiden. In 2015 begon hij als leerkracht. En zoals iedere beginneling startte hij op de laagste salaristrede.
Een leerkracht die vers van de Pabo komt, ontvangt een startsalaris van 2.563 euro bruto per maand. Daarna volgt jaarlijks een kleine financiële stap. Na vijftien jaar bereik je het einde van de schaal, met een salaris van 3.910 euro bruto per maand.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/08/anp-52826716.jpg)
Scholen zijn platte organisaties. Daarom kan lang niet iedereen doorgroeien naar een hogere salarisschaal, bijvoorbeeld door het krijgen van extra verantwoordelijkheid. Van alle leerkrachten bevindt 72 procent zich in de ‘standaard’ salarisschaal, zo blijkt uit cijfers van het ministerie van Onderwijs. „Na vijftien jaar zit je op je top”, zegt leerkracht Marcella Vermond (59). „Als je op je 22ste begint in het onderwijs, krijg je vanaf je 37ste geen loonsverhoging meer”.
Een pijnpunt bij basisschoolleerkrachten is dat het instaploon in het voortgezet onderwijs fors hoger is: 126 euro bruto per maand om precies te zijn. Dat verschil loopt na vijftien jaar op tot 188 euro. Ook komen zij vaker in een hogere schaal terecht, waar de lonen vanzelfsprekend nog hoger zijn.
„Dat klopt principieel niet”, zegt Leontine Biemans van de Piusschool uit Abcoude. „Op de basisschool heb je meer contacturen met kinderen en basisschoolleraren hebben ook een HBO-opleiding gedaan.”
Biemans stapte tien jaar geleden over van de communicatiesector naar de klas. Als ‘zij-instromer’ mocht zij wegens haar achtergrond en werkervaring wél in die hogere schaal.
Verschillen lopen op
De lonen van verschillende beroepen laten zich niet makkelijk vergelijken. In andere beroepen is misschien wel een andere leeftijdsopbouw, opleidingsniveau, regionale spreiding, enzovoorts. Je kunt daarom niet zomaar aanwijzen dat de loonverschillen aan het beroep liggen.
In 2017 publiceerde economisch onderzoeksbureau SEO in opdracht van de rijksoverheid een rapport dat rekening houdt met al die verschillen. Wat bleek? Leerkrachten en schoolleiders in het basisonderwijs verdienden in 2016 gemiddeld 13 procent minder dan vergelijkbare werknemers in de marktsector.
Onderwijzers onder de 35 jaar komen er relatief goed vanaf: zij verdienen ‘slechts’ 3 procent minder dan vergelijkbare werknemers in de marktsector. Maar door de platte loonschalen loopt het salarisverschil snel op.
Leraren en schoolleiders in het voortgezet onderwijs liggen beter in de markt, ontdekte SEO. Zij verdienen slechts 2 procent minder dan vergelijkbare werknemers.
Sinds 2017 is niet meer zo’n uitvoerig onderzoek uitgevoerd, zeggen kenners van de onderwijsarbeidsmarkt. Daarom is lastig te zeggen of leerkrachten nu, twee jaar later, nog steeds relatief weinig verdienen.
Wel is er een voorzichtige indicatie: de uurlonen in het onderwijs stegen tussen 2016 en 2018 ongeveer even hard als die van alle werknemers gemiddeld, volgens CBS-cijfers. Het lijkt er dus op dat de verschillen ongeveer even groot zijn gebleven.
Vollere klassen
Basisschoolleraren wijzen erop dat die kale statistieken nog niet eens alles zeggen. Hun verantwoordelijkheden zijn de afgelopen jaren flink toegenomen.
Niet alleen zijn de klassen voller geworden, mede door het lerarentekort. Ook zitten er de laatste jaren meer kinderen in de klas die extra zorg nodig hebben, want sinds de invoering van het ‘passend onderwijs’ worden kinderen minder snel naar het speciaal onderwijs gestuurd. En allerlei taken die eigenlijk bij een onderwijsassistent of conciërge horen, worden nu wegens geldgebrek door leerkrachten gedaan.
Daar komen de hoge werkdruk en het overwerk nog bij. Volgens een enquête van de onderzoeksinstituten CBS en TNO hebben werknemers in het onderwijs wekelijks gemiddeld drie uur en drie kwartier overwerk. Dat is een half uur meer dan gemiddeld.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/04/web_2204zateco_car_meester.jpg)
De 480 miljoen euro die het kabinet vrijdag eenmalig heeft toegezegd, is voor al die structurele problemen geen oplossing, zegt docent Leeuw. „Moeten we daarmee dan voor één jaar een conciërge inhuren?”