De heimwee bracht hen samen op de Noordermarkt in Amsterdam. Charlotte Haesen miste het dorp Eben-Emael, waar ze langs de Waalse Maasoever haar kinderjaren doorbracht. Meer nog dan naar de plek zelf hunkerde de zangeres naar de taal die haar karakter boetseerde, het Frans, dat ze in Amsterdam niet meer sprak of hoorde. Om die ontheemding te verzachten, zong ze – nu zo’n zeven jaar geleden – chansons op de Noordermarkt.
En daar viel Odile Torenbeek, altvioliste in onder meer het Tobalita Kwartet, voor de lichtvoetige stem met de tragische onderstroom. Zangeres en klassiek strijkkwartet vonden elkaar in Café des Chansons, waarvan onlangs het derde album Perles de pluie verscheen. De woorden en de muziek dansen als twee geliefden om elkaar heen, beide vertellen dezelfde geschiedenis, maar soms langs andere wegen. De vier strijkers begeleiden niet alleen, ze leveren ook commentaar, verkennen andere verhaallijnen en verklanken landschappen, atmosferen en kleuren waarin de handeling of het gevoel zich ontvouwt: in Jacques Brels ‘Il neige sur Liège’ hoor je in de violen de wind opsteken en sneeuw dwarrelen in de lichtkring van de straatlantaarns.
„Daarom stond ik op de Noordermarkt te zingen”, zegt Haesen. „De chansons konden beelden oproepen aan het dorp, aan mijn familie, aan de taal en de tijd waarnaar ik terugverlangde. Ze verbonden me met thuis, met het gevoel ergens bij te horen, met momenten dat we als kinderen op straat speelden en de ouders niet op ons letten, omdat iedereen wist dat alles wel goed zou komen. Muziek is een tijdmachine die me toont welke weg ik afleg door het leven, wat van mij is, wie ik ben.”
Vloeibare identiteit
Haar identiteit was lange tijd vloeibaar. Ze werd geboren in Amsterdam als kind van een Nederlandse vader en een Afrikaans-Franse moeder, wier wortels liggen in Burundi en Rwanda, landen getekend door etnisch geweld. „Omdat zij van gemengd bloed was, werd ze op haar zesde bij haar eigen moeder weggehaald. Ze belandde in Brussel en keerde nog eenmaal naar Afrika terug om mijn oma hierheen te halen. Dat verleden verschuilt zich nog grotendeel achter trauma’s. Ik heb veel gelezen over de volkerenmoord in Rwanda in de jaren negentig, maar ik ben er nooit geweest. Dat is een vacuüm in mijn leven.”
Ze schreef over haar wortels het lied ‘Wie Ik Ben’. De eerste strofe verwoordt de alledaagse ervaring van het anders zijn. „Mijn haar is veel te wild, als vuur en vlammen, mijn huid is veel te licht. Alles wat ik beleef, zonder spiegel, alles wat ik wil. Laat me zien wie ik ben.”
Want verwarring was er genoeg in haar jeugd. Thuis in Wallonië was Haesen de te directe Nederlander, over de grens de te omfloerste Belg. „En mijn Afrikaanse trekken gaan samen met de witste huid in de familie”, zegt ze. „Op televisie zag ik nooit iemand die op mij leek. De tienerjaren kenmerkten zich door kameleon-gedrag: ik werd de ander in wiens gezelschap ik verkeerde. Misschien kan ik me daardoor nu zo goed inleven in de karakters die de verhalen van de chansons bevolken.”
Haesen eigent zich de klassiekers van Brel, Brassens en Barbara toe. Haar klank en het boetseren van de vertelling zijn zo naturel dat de woorden en noten lijken voort te komen uit háár bestaan, niet dat van haar voorgangers. „Ik weet welke chansons niet, of nog niet, bij mij passen. Het duurt altijd een paar jaar voor ze volledig in mij verteerd zijn, voordat mijn bloedbaan ze opneemt. Dan pas kan ik het gesprek met de muziek aangaan. Het nieuwe album Perles de pluie is winters en melancholischer dan de vorige. Er staan chansons op die ik enkele jaren geleden niet kon zingen zonder te huilen, zoals ‘Maumariée’ over een eenzaam meisje dat zichzelf heeft verdronken in de rivier. Of ‘Göttingen’, het anti-oorlogslied waarin Barbara bezong dat de kinderen hetzelfde zijn, in het Duitse Göttingen en het Franse Parijs. Zulke liederen moeten eerst in mij rijpen.”
Zonnestraal in een grot
Haar stem doet denken aan een zonnestraal die speels door een spleet in de rotswand de duisternis van een grot binnen gluurt. Dat heeft deels te maken met de lichtheid van de taal, vindt ze. „Het Frans kent veel open klinkers waardoor medeklinkers als kleine trampolines kunnen dienen. Daar kan ik ritmisch mooi mee jongleren. Maar in het Frans kan ik ook mijn ziel blootleggen. Dat lukt me niet in het Nederlands van mijn vader of het Duits van mijn man. Dan doemen beperkingen op, omdat ik niet precies voel wat een woord betekent. En dat kan in simpele begrippen liggen: voor mij ademt jullie ‘fiets’ een andere sfeer dan mijn ‘veló’, hoewel het om hetzelfde ding gaat.”
Ook in tragische chansons, zoals Brels ‘Ne me quitte pas’, duikt haar stem niet de donkere kleuren in, maar blijft die boven de strijkers zweven. „Want wie alle emoties onderstreept, vermoordt het verhaal. Het lied is een tomaat. Ik scheur hem open en je kunt zelf kiezen wat je ervan wilt nemen: de huid, de pitten of het sap. Iedereen moet in zo’n chanson zichzelf kunnen terugvinden. Ik wil luisteraars niet één kant op dwingen.”