In haar vroege ambtsjaren belandde koningin Elizabeth II in een mediastorm vanwege haar matige, neerbuigende toespraken. „Om kregel van te worden”, schreef ene Lord Altrincham erover in zijn maandblad National and English Review, „haar stem klinkt als die van een bedeesd schoolmeisje”. Het stuk schond het perstaboe op kritiek op het koningshuis, haalde alle dagbladen en leidde in augustus 1957 tot een constitutionele crisis.
Altrincham richtte scherpe pijlen op Elizabeths gesproken woord: „Evenmin als haar moeder, is ze in staat om ook maar een paar zinnen vloeiend achter elkaar uit te spreken zonder geschreven tekst – pijnlijk vooral wanneer ze oog in oog staat met haar publiek”. Juist de persoonlijke aanval op stem en spreken beoordeelden de kranten als wreed; hoe had de jonge hoofdredacteur het gewaagd, aldus de Daily Mail, „om met zijn minuscule verstand van een eendagsvlieg de ontzaglijke ervaring van eeuwen te tarten?” Toch had Altrincham aan het hof een snaar geraakt. Eind 1957 sprak Elizabeth haar kersttoespraak, tot dan jaarlijks alleen op de radio, voor het eerst uit op televisie – zichtbaar voor iedereen in de huiskamers.
Zelfs het koninklijke woord, ingebed in ritueel en protocol, levend van heropvoering en herhaling, bleek onderhevig aan de eisen van de tijd en de wetten van de politieke retorica. Ook de vorst ontleende zijn gezag niet langer enkel aan goddelijke roeping en eeuwenoude traditie, maar tevens aan wat nu ‘authenticiteit’ heet – echtheid, persoonlijkheid, spontaniteit. Lord Altrincham was denkelijk de eerste die vroeg om een ‘natuurlijke’ vorstin, die ‘zichzelf’ was; hij deed dit uit bezorgdheid over het overleven van de constitutionele monarchie. Maar hoe kan de vorst tegelijk vorst zijn en zichzelf?
En als zelfs voor een koning het gezag van de functie niet volstaat en hij ook zichzelf moet tonen, als hij – om met Ernst Kantorowicz’ studie The King’s Two Bodies te spreken – zijn beide lichamen in de strijd moet werpen, het eeuwige van de Kroon en het sterfelijke van vlees en bloed, hoe is het dan met de gekozen politicus gesteld?
Voor moderne politici hebben God en geschiedenis als gezagsbron voor politieke besluiten afgedaan. Wetenschap of management kunnen het daardoor ontstane gat niet vullen; bij zijn of haar taak staat de politicus één middel bovenal ter beschikking: het gesproken woord. Om mensen in de stroom van de tijd in beweging te krijgen en verandering te bewerkstelligen, moet de politicus oordeels- en overtuigingskracht belichamen.
Schier onmogelijk: authentiek zijn
Het gaat erom het juiste woord te vinden en te dragen, passend bij de situatie én hem- of haarzelf. Dat is een schier onmogelijke opdracht, te meer daar wij als hedendaags publiek veel meer authenticiteit eisen dan Altrincham van Elizabeth II vroeg. Gegroeid is onze neiging alles te betwijfelen en tegelijk volledige echtheid te verlangen. We weten dat een politiek leider elk voor de camera uitgesproken woord achter de schermen bespreekt met een legertje adviseurs, speechschrijvers, opiniepeilers en andere influisteraars. We leven in een spiegelpaleis waarin wij weten dat de spreker weet dat wij weten dat zijn authenticiteit geacteerd is. Toch doet dit ons verlangen naar echtheid niet verdwijnen. Is de spreker een marionet van partijlijn en pr-goeroes, of meent-ie het echt zelf?
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828024-bea72b.jpg|https://images.nrc.nl/JallP08JP_dYh4zw6Evz6iwlazw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828024-bea72b.jpg|https://images.nrc.nl/OGpMJprkN_DP7mrxLeSEUocYQxs=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828024-bea72b.jpg)
Hier ligt het genie van de tweets van Donald J. Trump. De kapitalen als hij zich opwindt, de spelfouten, de tegenstrijdigheden: een beter bewijs dat de President of the United States in eigen persoon op zijn telefoon zit te pielen is nauwelijks denkbaar. Een communicatiemedewerker die spelling bullshit vindt, wordt meteen ontslagen. En maken onverschilligheid en impulsiviteit Trump niet authentiek? Hij vindt het zelf!
Als we in kaart brengen welke middelen de moderne politieke redenaar heeft om ons te doen geloven of ervaren dat het woord – dat, om met Homerus te spreken, de haag van zijn tanden verlaat – van hem is, dan zie ik er vier: improvisatie, zichtbaar auteurschap, lichaam, het ‘ik’.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828006-029a7c.jpg|https://images.nrc.nl/xMUJ8aOR7WBeyjXTOPJhIzmw-Rs=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828006-029a7c.jpg|https://images.nrc.nl/gX5a3BY87508u7tHaVbVs-zw0nY=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828006-029a7c.jpg)
Improvisatie is de eerste en overtuigendste van dit echtheidskwartet. Onverwachte situaties bieden een kans authenticiteit te bewijzen. Wie zich in een debat ad rem toont, met een grap of repliek, oogst applaus. Wie daarentegen met de mond vol tanden staat, is prompt knock-out. Gezag verloren. Met reden spreekt men in verkiezingstijd van een ‘tv-duel’, een retorische slag op leven en dood.
De klassieke redevoering
Voor wendbare sprekers, op hun gemak in de omgang met het ongewisse, beginnen de moeilijkheden met het klassieke genre van de uitgeschreven redevoering. Daar kunnen ze hun improvisatietalent niet kwijt en verschralen ze tot nieuwslezers van een vreemde tekst. Anderen daarentegen, menen houvast te ontlenen aan een thuis tot in de puntjes voorbereid verhaal, dat ze enkel hoeven op te lepelen om succes te behalen. Een vergissing. Voorbereiding is weliswaar essentieel, zo schreef Quintilianus in de Opleiding tot redenaar, maar volstaat niet. „Wie het vermogen te improviseren niet heeft verworven, kan, naar mijn mening althans, beter afzien van publieke verantwoordelijkheden en zijn schrijfvaardigheid aan andere doelen wijden.” Als je in een spoedgeval het woord moet voeren, vraag je dan „om uitstel, afzondering en stilte” om je nog even voor te bereiden en de juiste woorden te vinden?
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828013-0d3f9f.jpg|https://images.nrc.nl/Twfl27jvkcqdvDCWq8jnwEBV3YM=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828013-0d3f9f.jpg|https://images.nrc.nl/w0n7bhWgOodmxAWWkbHBvG-eTQI=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828013-0d3f9f.jpg)
Niets waarachtiger voor het publiek dan de spreker die ‘loskomt van het papier’, de uitgetikte velletjes terzijde legt en – zo lijkt het even – zijn hart doet spreken. Het hoeft maar een moment te zijn, zolang de spreker zich maar rekenschap geeft van het hier en nu: een groet aan individuele leden van het publiek, een opmerking over een muurschildering, een fait divers van de dag. Ook verwelkomt de getalenteerde redenaar een verstoring van de orde: een raam dat open waait of een telefoon die rinkelt – kansen om te tonen dat hij meester is van zijn eigen woord.
Uit eigen ervaring kan ik melden dat ook de speechschrijver in de coulissen zit te wachten op de momenten waarop de spreker de voorbereide tekst niet volgt. Paradox van de politieke woordenfabriek: ook de auteur van de tekst, zelfs als die deels à quatre mains met de spreker tot stand is gekomen, verkiest de echtheid van de afwijking-in-het-moment.
Mise-en-scène van politiek schrijverschap
Als er twijfel blijft hangen of de kern van de boodschap wel een innerlijke overtuiging is, komen de andere kaarten om retorische echtheid te bewijzen in het spel, te beginnen met het zichtbaar auteurschap. Toon dat je zelf de pen vasthield. Deze strategie benutte premier Rutte in februari 2019 voor een grote rede in Zürich. Een uitgeschreven tekst van bijna veertig minuten, in een zaaltje met beleefde toehoorders, zou amper kans bieden zijn ware zelf te tonen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828016-565494.jpg|https://images.nrc.nl/qxKysBV-MLjK_yzja-QRJkdIxkE=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828016-565494.jpg|https://images.nrc.nl/Ai9-8ND_RaVwZEl1A62w1PRhIJ4=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828016-565494.jpg)
Dus zette de premier de avond tevoren een foto op Twitter van zichzelf in het Torentje: stapel boeken om zich heen, papieren op tafel, pen in de aanslag. Zo’n mise-en-scène van politiek schrijverschap kennen we uit Amerika. Prachtige foto’s zijn er van president Obama die schrijft, streept en schuift in zijn State of the Union. Mooi is hoe de speechschrijver, in beeld, geen afbreuk doet aan de auteursclaim, maar deze versterkt. Het publiek is immers niet gek: tegenwoordig weten we van adviseurs en woordsmids achter de schermen. Als je die weglaat (zoals uit het eenzame Torentje) wringt er toch iets. Op de Obama-foto zien we én open dialoog, én wie de baas is: de Orator-in-Chief.
Uit je hoofd spreken, je lichaam inzetten, is een derde middel om echtheid te tonen. De geheugengetrainde generatie – Churchill – deed dat met gemak een kwartier, woord voor woord. In 1960 hield Charles de Gaulle, voor het eerst sinds zijn oorlogsexil terug in Londen, niet als generaal en verzetsleider, maar als staatshoofd van Frankrijk, een rede tot het Britse Parlement. Na een plechtig welkom door een Lord verheft De Gaulle zich uit zijn zetel, houdt de papieren in zijn rechterhand en begint een welluidende hommage aan het Britse volk. Hij gesticuleert met zijn linkerarm en -hand maar houdt zijn rechter, die met de papieren, gedurende vrijwel de hele toespraak van bijna twintig minuten stram naar beneden. Hij sprak uit zijn hoofd, of feitelijk, uit het hart: par coeur.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828030-b6c1b7.jpg|https://images.nrc.nl/zEvpUtTe0sXrJRTpqcQkyp3aoJc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828030-b6c1b7.jpg|https://images.nrc.nl/kb6FRWL9mIiovFz1tMp3IaXATQM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828030-b6c1b7.jpg)
In zekere zin bevatte ook deze feilloze opvoering een improvisatie-element. De Gaulle hield zijn tekst in zijn hand, besliste misschien pas op het laatst op zijn geheugen te vertrouwen, zonder er honderd procent zeker van te zijn. Of beoogde hij met dat blaadje zijn kunststuk indringender te maken, zoals het optreden van een koorddanser gewaagder lijkt – voor ons ademlozen beneden – dankzij het valnet ver onder hem, teken van dreigend gevaar?
De ervaring van het publiek
Ook acteurs spreken uit het hoofd, dus hoe wint de politicus hiermee aan authenticiteit? De ervaring van het publiek is bepalend. Wie van een blaadje voorleest, oogt als notaris, secretaris, gebonden aan een externe tekst; het is dan de tekst die gezag heeft – en bijbelwoord of wettekst kunnen die werking hebben – zonder dat de spreker er iets aan toevoegt. Wie daarentegen uit het hoofd spreekt, heeft de tekst verinnerlijkt, zich eigen gemaakt. Hij leest niet, maar spreekt. En wie dankzij hulpmiddelen louter doet alsof hij uit het hoofd spreekt, heeft tenminste zijn ogen en handen vrij om het publiek aan te kijken. Obama beheerste deze techniek als weinig anderen. Hij vernieuwde het gebruik van de teleprompter, een glasplaat waarop voor het publiek onzichtbare letters voorbijrollen; hij had er twee en kon een hele zaal bespelen.
Het geheugen behoort tot het lichaam, net als de stem. Beide kunnen worden getraind. Beide kunnen haperen, zijn breekbaar en brengen zo, gelijk de improvisatie, een element van spanning in het moment. De toch al belaagde Britse premier Theresa May moest tijdens haar rede op het Conservatieve partijcongres van oktober 2017 voortdurend hoesten; het glaasje water op het spreekgestoelte, de pastille die de minister van Financiën vanaf rij één aanreikte, ze baatten niet. Net als het geheugen kan ook de stem je in de steek laten. Dit lijkt wellicht minder erg, een koutje te hebben gevat oogt minder als verwijtbaar falen dan aan een black-out ten prooi vallen, maar toch zal het publiek zo’n hoestbui niet snel vergeten. Wie zijn stem verliest, verliest de claim op leiderschap.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828001-0c8495.jpg|https://images.nrc.nl/ac2XLLomhFJCURq0Q2oQvBKlZ90=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828001-0c8495.jpg|https://images.nrc.nl/tR2Yvh-6DQYFhnXzri_qIO4Booo=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data50828001-0c8495.jpg)
Spreken uit eigen ervaring, het vierde middel uit het kwartet, is wat echt overtuigt. Je kunt met anekdotes uit de bocht vliegen, zoals kortstondig buitenlandminister Halbe Zijlstra met zijn ‘Poetins datsja’-fantasie, maar het ‘ik’ blijft onmisbaar. Bij Ruttes toespraak in Zürich bleef het bij een zakelijk: „in mijn persoonlijke ervaring na acht jaar in het ambt”. Zo repte de premier met geen woord van de vluchtelingendeal van de EU met Turkije uit voorjaar 2016, waarin hij zelf een hoofdrol had: hét voorbeeld van de Realpolitik die hij bepleitte.
Anders stond ik hier niet
Met een ander welgeplaatst ‘ik’ kreeg ooit ook de schuchtere Herman Van Rompuy het publiek in zijn ban. Toen de Europese Unie in 2012 de Nobelprijs voor de Vrede ontving, mocht hij als voorzitter van de Europese Raad de opening van de dankrede houden. Als uit het hoofd, dankzij de voor het eerst door hem benutte teleprompter, zei de Belg tot het hooggeëerde publiek van Noorse vorst en vorstin, een twintigtal Europese regeringsleiders en achthonderd anderen, na enkele verplichte inleidende woorden over oorlog en vrede: „Als kind dat kort na de oorlog in België is geboren, hoorde ik de verhalen uit de eerste hand. Mijn grootmoeder vertelde over de Grote Oorlog. Mijn vader moest, in 1940, zeventien was hij toen, zijn eigen graf graven. Hij wist te ontkomen – anders zou ik hier vandaag niet hebben gestaan.” De zaal reageerde verbluft. Dit verhaal had de spreker nog nooit gedeeld; het was niet een uitgekauwde anekdote, zoals veel politici ze hebben rondslingeren; als zijn speechschrijver had ik het voorval in voorbereidende gesprekken losgekregen. Alle context – de Duitsers, de schoten, de doden, wat er gebeurde – was in opeenvolgende versies stap voor stap weggelaten ten gunste van die zes eenlettergrepige woorden: had to dig his own grave. Van de opluchtende afloop getuigde alleen al de naakte stem van de spreker, geboren na die oorlog. De spreker als getuige. Op een enkel moment ervaart het publiek heel sterk de waarachtigheid van dit singuliere leven – los van de woorden en hun inhoud: dat deze stem er is, dat die adem er is. Het luistert. Opperste plechtigheid, opperste authenticiteit.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/12/data38892782-feeb0a.jpg)
In het spiegelpaleis van de politieke retorica is dus toch niet alles schijn. Zeker, wij weten dat de spreker acteert en hij weet dat wij dat weten, maar bodemloos is de situatie niet. Als publiek veronderstellen we waarachtigheid; wij willen en moeten geloven dat er uiteindelijk een zelf is. Als publiek willen we de individualiteit en breekbaarheid van het sprekende lichaam zien; dat willen we horen, als gehoor; dat willen we soms aanraken, als menigte, waarin de politicus ‘een bad’ neemt. Alleen dan zijn we bereid ten volle te luisteren naar een politiek oordeel over onze tijd, en te worden overtuigd om zelf te veranderen, ons eigen, al te tijdelijke zelf.