Dus gisteren lag ik twee uur lang in een stoel om een noodkroon te laten plaatsen. Mijn zus gruwelde van tevoren dat ik zo lang bij de tandarts moest zijn, maar ik had daar, tot gistermiddag, niet zoveel problemen mee. Ik laat ook altijd gaatjes boren zonder verdoving (onder het motto van dan had ik maar beter moeten stokeren en niet moeten ontbijten met cola en M&M’s). Maar goed, dat was toen ik nog niet wist wat retractiedraad was en waarvoor het gebruikt wordt. Halverwege de behandeling smeekte ik alsnog om een spuit, en terwijl de verdoving zich loom door mijn onderkaak uitwaaierde, probeerde ik mezelf op te peppen door te denken aan een hartverwarmend tandartsverhaal (ze bestaan).
Een ex had een grootvader die tandarts was. De beste man kon smakelijk vertellen over hoe op een mooie lentedag opeens een bijzonder knappe, jonge vrouw zijn praktijk binnenwandelde. Ze was zo mooi dat hij zich er geen raad mee wist en toen ze eenmaal in zijn stoel lag bleek ze ook nog eens een prachtig gebit te hebben en immuun voor cariës te zijn. En dus zei hij dat haar mond een puinhoop was en dat ze de week erop moest terugkomen. De rest van het verhaal laat zich raden: de tandarts boorde net zolang (alleen minieme plekjes verzekerde de opa me dan gniffelend) tot ze een keer met hem uit wou. Vijftig jaar later hebben ze hun tanden niet meer, maar nog wel elkaar.
„Gebit gegaan, liefde gebleven”, zei die grootvader dan blij.
Terwijl ik daaraan terugdacht moest ik even gniffelen, waarop ik meteen van de twee (!) tandartsen die met mijn mond bezig waren op mijn kop kreeg, want mijn kies werd net uitgeboord. Ik probeerde mijn ademhaling te stabiliseren (wat lastig ging, het onderdrukken van een lach voelt toch alsof je jezelf een klein beetje doodt) en noodgedwongen dwong ik mezelf aan iets anders te denken dan aan mijn ex-schoongrootvader: lachen terwijl je werd uitgeboord was immers gevaarlijk, straks schoot de tandarts uit en boorde hij net het hersengebied weg waarin de herinnering aan die opa zich bevond, en dan was er nog minder waarom ik kon lachen.
Dat vond ik dan weer zo’n grappige gedachte dat ik mijn nagels in mijn buik duwde om het niet uit te schateren. Langzamerhand besefte ik dat het een stom plan was geweest om een verdoving te nemen. De pijn had er tenminste voor gezorgd dat ik niet de hele tijd schuddebuikte terwijl er stukjes van mij werden weggehaald. De pijn had tenminste voorkomen dat ik vrolijk was, waardoor ik opeens van alles kon verliezen.