Opinie

Boerenlul

Marcel van Roosmalen

Ik had me via Radio 1 tegen de boerenprotesten gekeerd, hetgeen tot in de uiterste haarvaten van mijn Brabantse roots was doorgedrongen. De ooms en tantes van vader en moeder waren dan wel allemaal overleden, maar de rest van het dorp toch niet. Ik kreeg een man van in de tachtig aan de telefoon die zei dat hij een zoon was van de varkensboer die vroeger naast het geboortehuis van mijn vader in Middelbeers woonde. Hij had mijn nummer van een nicht, die het in betere tijden aan mijn moeder had gevraagd.

Ik kende hem natuurlijk niet, maar hij mij wel. Als ik weleens in de media verscheen, zoals vorig jaar toen ik meedeed aan De Slimste Mens riep hij steevast door de huiskamer dat de zoon van ‘Willie van Roosmalen’ op televisie was.

Inmiddels wist hij al wel dat ik niet de slimste was.

Mocht hij even met zevenmijlslaarzen de tegenwoordige tijd instappen?

„Schan-da-lig!”

Hij pakte er een papier bij want hij had het op internet teruggekeken en meegeschreven.

„Nou, komt-ie hè? Hier: ‘Varkens, geiten, boerenkool leren we op de boerenschool. En bij de andere vakken stopten ze een stronk prei in hun oren…”

Ik antwoordde dat dat ooit een carnavalskraker van Riny van der Lee was.

Hij: „Maar wij stopten geen prei in de oren, he? En je weet van wie wij les hadden, hè? Wie was er het hoofd van de boerenschool in Middelbeers, nou?”

Mijn opa.

Ik had hem nooit gekend, hij overleed vlak na de oorlog, waarschijnlijk als gevolg van een vergiftiging van de surrogaat-tabak die hij op zolder kweekte en te drogen hing en waarmee hij zich door de oorlog rookte.

„Nou, die draait zich om in zijn graf. Want die leerde ons echt wel wat meer, hè? Hij vertelde wel wat meer dan geit en kool, we hadden ook wiskunde, alleen in Engels was hij slecht. Hij kon geen Engels, echt niks. Toen de bevrijders kwamen stond hij met de mond vol tanden. Hij zei: ‘Hello’.”

Hij sloot af met de mededeling dat het huis aan de Willibrordstraat inmiddels een commerciële theetuin had en dat hij me in de gaten bleef houden.

„Dà-ge-ut-wit.”

Ik dacht aan mijn vader die ook geen Engels kon, al dacht hij zelf van wel. Hij leerde mij bij het overhoren van het huiswerk een dusdanige steenkolenuitspraak aan dat ik nog steeds ‘gieter’ tegen een ‘guitar’ zeg, wat dat betreft ben ik dan nog wel echt een boerenlul, goed om dat even te horen.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.