Michiel Hooykaas: „In een tijd waarin biodiversiteit afneemt, wil je dat mensen kennis hebben van soortenrijkdom.”

Foto Roger Cremers

Interview

Vakantiegevoel dankzij een tuinvogel

Michiel Hooykaas, bioloog Is het belangrijk om diersoorten te herkennen? Ja, denkt Michiel Hooykaas. „Het kan bijdragen aan de band met je omgeving.”

Tumult in de tuin van Michiel Hooykaas. Een zwerm spreeuwen is zojuist neergestreken op het dak van het schuurtje en doet zich te goed aan de blauwe druiven. Een cyperse kat komt over de schutting aangelopen, maar blijft op gepaste afstand. Dan, opeens: gekrijs, gefladder, een spreeuw die met een doffe klap tegen het raam aanvliegt. Na een paar seconden versuffing vliegt hij op, zijn soortgenoten achterna. Maar als de zwerm is weggetrokken, is te zien dat één spreeuw minder gelukkig is geweest.

„Een sperwer!” roept Hooykaas. „Een sperwervrouwtje met een geslagen prooi!” En jawel: op de dakgoot van de achterburen maakt de roofvogel een spreeuw soldaat, gadegeslagen door twee eksters.

Het spektakel illustreert het onderwerp waar bioloog Hooykaas al twee jaar onderzoek naar doet: soortenkennis. Als promovendus science communication & society aan de Universiteit Leiden onderzoekt hij in hoeverre Nederlanders inheemse diersoorten herkennen.

In september publiceerde hij in Biological Conservation een onderzoek waarbij proefpersonen 27 diersoorten op foto’s moesten benoemen. Kinderen (van 9 en 10 jaar oud) kenden zo’n 35 procent van de soorten, en wisten zoogdieren beduidend vaker bij naam te noemen dan vogels. Minder dan 20 procent van de schoolkinderen herkende de huismus en de merel. Van het algemeen publiek van twaalf jaar en ouder benoemde het merendeel die twee soorten wel correct. „Bij hen zagen we dat de species literacy, hun ‘soortengeletterdheid’ toenam met leeftijd en opleidingsniveau.”

Er zijn aanwijzingen dat mensen met een hogere soortenkennis meer interesse en waardering krijgen voor die soorten

 

Waarom is soortenkennis zo belangrijk?

„Juist in een tijd waarin biodiversiteit in hoog tempo afneemt, wil je dat mensen kennis hebben van soortenrijkdom: wat je niet kent, kun je ook niet beschermen. Sterker nog, er zijn aanwijzingen dat mensen met een hogere soortenkennis meer interesse en waardering krijgen voor die soorten.

„Natuurlijk kan het ook andersom werken – mensen die van natuur houden zullen zich wellicht ook sneller in soorten interesseren – maar het hangt in ieder geval nauw met elkaar samen. Bovendien: als je de ene vlinder niet van de andere kunt onderscheiden, dan zul je het ook niet zo snel doorhebben als de dagpauwogen in aantal achteruitgaan. Maar als je kennis én oog hebt voor soorten kun je zelf zien wat er gebeurt, in een stadspark of in je eigen tuin.”

Zodat je weet dat de bruine vogels die je druiven opeten spreeuwen zijn.

„Precies. Als we die afzonderlijke soorten net niet hadden herkend, dan had je het kunnen samenvatten als: een heleboel vogels in de tuin, een vogel valt een andere vogel aan, twee vogels kijken toe. Dan had je gedacht: ach, ik zie zo vaak vogels … Dat was toch een stuk minder spectaculair geweest.

„Los daarvan kan soortenkennis ook bijdragen aan je zogeheten sense of place: de band met je omgeving. Juist door bepaalde soorten te herkennen kun je je thuisvoelen – dat je terugkomt van vakantie en denkt: wat fijn, mijn roodborstje is er weer. Net zoals het spotten van exotische soorten een vakantiegevoel kan oproepen. Deze winter zat er een rietgors in de tuin! Dat vond ik wel bijzonder, en dat maakte me echt blij.”

Als ik nu die rietgors noem, dan is wel handig dat je weet dat ik het niet over een zeldzame plant heb

 

Eh, een rietgors?

„Haha, ja dat is nog een voorbeeld van het nut van soortenkennis: het voorkomen van miscommunicatie. Als ik nu die rietgors noem, dan is wel handig dat je weet dat ik het over een vogel heb, en niet over een zeldzame plant of over een koekje.”

Maar maakt het dan heel veel uit als ik bij een rietgors per ongeluk aan een geelgors denk? Of als ik een mus met een merel verwar?

„Ook als je de namen wel kent, maar ze door elkaar haalt, dan kan dat voor miscommunicatie zorgen. Als ik jou zeg dat het ene bos krioelt van de adders en het andere bos vol ringslangen zit, dan bedoel ik: pas een beetje op in het adderbos, want daar wonen giftige slangen. Terwijl jij – als je die twee door elkaar zou halen – misschien denkt: ah, tussen de adders kan ik lekker op mijn blote voeten lopen, want die zijn toch niet giftig.”

Al kan ik nu ook gewoon een plaatje op mijn telefoon opzoeken.

„Ja, in principe kun je van alles op internet opzoeken, maar dat is een stuk tijdrovender dan parate soortenkennis. Je beleeft het ook op een andere manier: je hebt niet direct dat hoeragevoel bij het zien van een zeldzame soort als je eerst Google moet checken. En als je in de jungle bent gebeten door een potentieel dodelijk dier, dan wil je niet minutenlang door je smartphone scrollen. Of door een loodzwaar boek.”

Je kunt van alles op internet opzoeken, maar dat is een stuk tijdrovender dan parate soortenkennis

 

Hooykaas wijst op zijn boekenkast, vol vogel- en vissengidsen. „Natuurlijk heb ik ook niet alle kennis paraat, zeker niet in het buitenland. De vissen in mijn eigen aquarium kan ik goed van elkaar onderscheiden, maar er zijn ook soorten die ik moet opzoeken. Soortenkennis moet ergens vandaan komen natuurlijk, en als je vaak genoeg voorbeelden ziet dan volgt de herkenning vanzelf. Dat zie ik ook bij mijn zoontje van twee: die weet al wat een specht is.”

Hij heeft natuurlijk wel een bioloog als voorbeeld …

„Parate kennis hoeft niet alleen van ouders te komen. Een van de schoolklassen die de vragenlijst van mijn onderzoek invulden, scoorde opvallend goed bij het herkennen van de grutto. Bleek dat ze een paar weken eerder een groot weidevogelproject in de klas hadden. En natuurlijk kun je ook via de media allerlei soorten leren kennen.

„Dat zal ook van invloed zijn op het feit dat kinderen meer zoogdieren dan vogels herkennen: je ziet toch vaker een aaibaar konijn dan een spreeuw in kinderboeken, bijvoorbeeld. En die zoogdieren worden ook vaker benoemd. Je kunt bijvoorbeeld prima zeggen: we liepen door het bos en we zagen bruine vogels. Maar: we zagen bruine zoogdieren klinkt gek. Dan zeg je gewoon: we zagen konijnen.”

Lachend: „Al kan zelfs dat nog preciezer. De officiële naam is ‘Europees konijn’. Maar zo streng zijn we bij het onderzoek niet geweest hoor: daar hebben we elke gangbare variant van de soortnaam goed gerekend.”