Je ziet ze voor je. Twee oude Ierse gangsters, Maurice en Charlie, zitten op een bankje in de troosteloze terminal van de Zuid-Spaanse havenstad Algeciras. De avond valt, de nacht komt. Tussen de aankomende veerboten door praten ze over hun onstuimige verleden. Ze hielden zich vooral bezig met drugssmokkel. Ze hebben goud geld verdiend, gefeest, in hun broek gescheten van angst, er zijn slachtoffers gevallen. De jaren hebben hun tol geëist. De ene mist een oog, de ander sleept met een been. Ze zitten daar niet zomaar, ze hebben een missie. Maurice heeft een dochter, Dilly, die hij drie jaar niet heeft gezien; ze moet nu 23 zijn. Ze delen flyers uit met haar foto: ze hebben gehoord dat ze zich heeft aangesloten bij een groep neohippies die tussen Noord-Afrika en Spanje heen en weer reist.
Geen lekkere jongens, die Maurice en Charlie. Dat blijkt uit de terugblikken op hun carrière, het blijkt ook uit de manier waarop ze anderen in de terminal aanspreken: met de kalme, dominante jovialiteit van mensen die niet terugdeinzen voor geweld. Maar hun actieve jaren zijn voorbij en dat weten ze, zo praten ze ook met elkaar, met de gespannen, grimmige berusting waaronder angst voor weerloosheid schuilt.
Dat je Maurice en Charlie meteen voor je ziet, met hun bravoure en hun verlopen uiterlijk, is de verdienste van de Ierse schrijver Kevin Barry (1969). Zijn vorige twee romans werden bekroond, en Nachtboot naar Tanger, zijn derde, mag er ook wezen. Tweehonderd pagina’s, één nacht, maar tegelijkertijd een hele wereld.
Barry zet die wereld overtuigend neer, en het Iers-Engelse idioom van de rondcirkelende gesprekken van Charlie en Maurice is door Auke Leistra vlot en met flair vertaald. Wat het verhaal betreft denk je als lezer dat er twee mogelijkheden zijn: ze vinden de dochter van Maurice wel of ze vinden haar niet. Maar in werkelijkheid, en in de literatuur, zijn er talloze mogelijkheden, zoals we eigenlijk al wisten, en Barry weet dat ook.
Gaandeweg worden de flashbacks steeds belangrijker, en ontpopt Maurice zich tot de eigenlijke hoofdrolspeler. Angst, bedrog, wrok, mislukking, depressie – eenvoudig is het allemaal niet geweest voor hem. En ook niet voor zijn vrouw en dochter.
Een van de hoogtepunten van de roman is het achtste hoofdstuk, dat zich twintig jaar eerder afspeelt, in een illegale nachtkroeg. Maurice en Charlie hebben het met elkaar aan de stok, ze zitten tegenover elkaar aan een tafeltje, de hele kroeg houdt de adem in. Dat deze scène zo goed werkt komt vooral doordat Barry ervoor kiest dit te vertellen vanuit het perspectief van de barkeeper. Soms verbaas je je ook over Barry’s keuzes. Zo kan hij opeens volstrekt overbodige mededelingen over zijn gangsters doen. ‘Hun praten is een schild tegen voelen.’ Ja, dat hadden we zelf ook al begrepen. Op andere momenten maakt hij dat meer dan goed met mooie beeldspraak en uitstekende dialogen.
Je zou deze roman bijna een kleine klassieker kunnen noemen. Na de sleutelscène gaat het verhaal nog iets te lang door, dat is jammer voor het ritme. Het is alsof Barry geen afscheid van zijn twee gangsters kan nemen. En wie zou het hem kwalijk nemen, de lezer heeft het er ook moeilijk mee.