Opinie

Hulp

Marcel van Roosmalen

Het verschil tussen wonen in een dorp of in een stad is ook dat er in een dorp in de Zaanstreek geen schoonmaakster te vinden is die je huis wil doen. Dat is voor twee zzp’ers met kleine kinderen geen overbodige luxe. In Amsterdam was er altijd wel weer iemand die een nieuwe schoonmaakster aandroeg. Van de laatste, een Mongolische die inmiddels weer in een buitenwijk van Ulaanbaatar woont, kregen we vorig jaar met Kerst nog een kaart met de boodschap dat alles daar ook weer schoon is.

In het dorp versleten we er drie. De eerste, een echte Zaanse die naar eigen zeggen met een poetsdoek in de hand werd geboren, kom ik nog weleens tegen in de Vomar. Ze kijkt dan gebeten de andere kant op. Ze zei de hele tijd: „Als iets je niet bevalt moet je het zeggen, dat doe ik zelf ook.” Toen we dat een keer deden, kieperde ze haar koffie achterover en wandelde ze het huis uit.

De tweede was juist te grondig, te goed ook voor deze wereld. Ze dronk een halve liter koffiemelk per dagdeel en ging twee keer per jaar op vakantie een paar dagen naar Preston Palace. Haar binnenkomst, steevast met de vaste grap ‘Ik kom jullie opeten’ zorgde voor veel paniek bij de kinderen. Ze zag schoonmaken als ‘een hobby’, maar dan moest de ‘voorschoonmaak’ wel goed zijn. Uiteindelijk kon ze de druk van het ‘moeten presteren’ niet meer aan. Laatste woorden: „Ik droom naar van dit huis, ik wil dat het stopt.”

De derde, een Thaise die via een datingsite de Zaanstreek binnen was komen waaien, verdween na een paar keer in het niets. Opmerkelijk, want voor de rest kom je elkaar hier uiteindelijk altijd toch weer tegen.

Daarna vonden we niemand meer, terwijl we toch overal informeerden. Een schoonmaakster die ik aanklampte op de crèche zei dat ze ‘bij de mensen thuis’ een vreemd idee vond. „De mentaliteit hier is: je past op je eigen kind en je maakt je eigen huis schoon.”

Het verklaarde meteen waarom we ook moeite hadden om een oppas te vinden.

Wat moeilijk met die mentaliteit rijmt is het overschot aan tuinmannen. Regelmatig staat er eentje met ‘jeukende groene vingers’ aan de deur om er ongevraagd een tuinontwerp doorheen te drukken. Gisteren stond er een ongevraagd onkruid te trekken. Ik vroeg of hij, als hij dan zo om werk verlegen zat, geen zin had om schoon te maken.

Hij zei: „Een huis is geen tuin en een tuin is geen huis en zo zeg ik het thuis ook. Of in de tuin als ik haar daar tegenkom.”

Die laatste zin prikkelde de nieuwsgierigheid niet.

Marcel van Roosmalen schrijft op deze plek een wisselcolumn met Ellen Deckwitz.