Recensie

Recensie Muziek

Het vakmanschap van Theo Verbey blijft aan de brave kant

Klassiek ‘After the Great War’ heet het orkestwerk waarin componist Theo Verbey stilstaat bij het einde van de Eerste Wereldoorlog. In het Muziekgebouw aan ‘t IJ beleefde het stuk de Nederlandse première.

Componist Theo Verbey
Componist Theo Verbey Foto Simon van Boxtel

De Vijfde symfonie van Ralph Vaughan Williams en Brittens Lachrymae in de versie voor strijkorkest; voor de Donderdagavondserie van het Muziekgebouw, geafficheerd als ‘dé plek waar de hedendaagse muziekpraktijk floreert’ leek het een tamme avond te worden. Of wacht, daar was dan toch een primeur. After the Great War van Theo Verbey klonk voor het eerst op Nederlandse bodem. In het half uur durende orkeststuk staat Verbey (Delft, 1959) stil bij het einde van de Eerste Wereldoorlog. Vorig jaar klonk het werk reeds in het Finse Tampere, nu zette het Residentie Orkest de partituur op de lessenaars onder leiding van de Poolse dirigent Michal Nesterowicz.

Theo Verbey staat te boek als een meester-orkestrator en bedenker van glasheldere muzikale vormen. Dat hij voor de blauwdruk van zijn partituren vaak teruggrijpt naar wiskundige beginselen, zegt niets over de toegankelijkheid van zijn werk. Dat grossiert in welluidende harmonieën en knipogen naar de muziekgeschiedenis.

Zo ook in After the Great War, Verbey laat hierin – het fin-de-siècle indachtig – Duitse laatromantiek op Frans impressionisme botsen. Het resultaat is muziek die virtuoos laveert tussen Strauss en Debussy, met soms een dot Stravinsky. Houtblazers trekken vloeiende lijnen boven aquareltinten in de strijkers. Uit een chromatisch aanzwellende klankuitbarsting stijgt een loom solerende fluit op. Een broeierige trompetsolo wijst op donkere harmonieën vooruit naar de Amerikaanse film noir.

Het resultaat gaf blijk van hoogwaardig vakmanschap, maar toch: voor een nagedachtenis aan de verschrikkingen van een wereldoorlog blijft After the Great War, ondanks rake klappen op de grote trom, aan de brave kant. In een stuwende mars, doorstoken door de scherpe klank van gedempt koper, blijft de handrem erop. Een treurmuziek voor de strijkerssectie wil maar niet echt schrijnen, ondanks een intens spelend Residentie Orkest.

Over knipogen naar de muziekgeschiedenis gesproken: in zijn Lachrymae voor altviool en strijkorkest keert Benjamin Britten een lutesong van beroepsmelancholicus John Dowland binnenstebuiten. In de met demper gespeelde openingsmaten sponnen solist Isabelle van Keulen en de strijkers van het Residentie Orkest een web van subtiele fluisterklanken. Ook de terugkeer van Dowlands thema was prachtig, maar in de secties waar Britten om meer expressiviteit vraagt, bleef het allemaal wat bedeesd.