‘Wat wil je worden? Dat is niet de vraag. Het gaat er vooral om, wíe wil je worden? Iemand die alles uit zichzelf haalt, die je kunt vertrouwen met je leven. Die beschermt wat ons dierbaar is. Word groter dan jezelf… Werken bij Defensie.”
De reclames van Defensie laten zien dat de fysieke en morele lat voor het personeel hoog ligt. Militair zijn vraagt veel van een mens en is meer dan gewoon een beroep, maar wat als je na terugkomst van een missie merkt dat je fysiek en/of mentaal niet meer mee kunt komen?
Met de komst van de Invictus Games, de Olympische Spelen voor militairen die op missie gewond zijn geraakt, in mei 2020 in Den Haag, lijken veteranen trending. Op televisie trok een groep veteranen met programmamaker Beau van Erven Dorens door Noorwegen, in kranten liet een groep veteranen van zich horen, nadat ze zich na hun missies hadden afgezonderd van de maatschappij, nabij Eelde.
Nederland telt circa 110.000 militairen die aan een of meerdere missies deelnamen – van Nederlands-Indië, Libanon en Srebrenica tot Mali. Ongeveer 10 procent van hen heeft behoefte aan hulp, blijkt uit cijfers van het Veteraneninstituut. Deze veteranen hebben last van angstaanvallen, concentratieproblemen, hoofdpijn, nachtmerries en fysieke klachten. Zes op de tien militairen uit deze groep heeft professionele hulp – een kleine 4.500 mannen en vrouwen dus niet.
Groter dan zichzelf – ook zij werden het. Maar waarom gaat het, ondanks dat minister Bijleveld (Defensie, CDA) over het beste veteranenbeleid van de wereld sprak, dan mis?
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/06/data46198672-33bf28.jpg)
‘Pijn is fijn!’ schreeuwt de sergeant-majoor uit Roosendaal. Hij jaagt ons telkens over de hindernisbaan, nog een keer en nog een keer, ik tel de keren al lang niet meer. Halen we het niet binnen de aangegeven tijd, dan moeten we opnieuw. Die tijd is een excuus. Het enige wat hij wil zien, is dat wij niet toegeven aan onze mentale vermoeidheid, dat wij de obstakels de laatste keer met dezelfde inzet nemen als de eerste keer, dat onze hoofden zich verzetten tegen de teleurstelling, de fysieke pijn, de vermoeidheid.
Doorzettingsvermogen is een essentieel onderdeel van de opleiding bij Defensie. Zo leert de organisatie haar mensen om op te staan en door te gaan, niet toe te geven aan de pijn en niemand achter te laten. Een waardevolle les voor mensen van wie wordt verwacht dat ze onder de meest buitengewone omstandigheden de meest extreme opdrachten uitvoeren.
Afzien
Ik heb altijd van dat afzien gehouden. De oefeningen waarbij mijn hoofd het heft in handen moet nemen en op bijna dictatoriale wijze de macht over mijn spieren grijpt. Het werd pas lastig toen ik terugkwam van een missie en de pijn niet meer in mijn lichaam zat, maar vanuit mijn hoofd mijn lijf introk.
Militairen zijn opgeleid om de pijn te negeren, zelf hun problemen op te lossen en door te gaan. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat een aantal van de militairen die na een missie last krijgen, te lang wacht met het zoeken van hulp. Als ze zich realiseren dat ze fysiek en/of mentaal niet meer voldoen aan de eisen van Defensie – dus ongeschikt zijn – dringt ineens het besef van falen door en sneuvelt hun trots. Ze zouden hulp moeten zoeken, maar schaamte en zelfkritiek werpen een drempel op – en dan volgen de eerste verwijten richting Defensie al snel.
Eenmaal in de problemen zien ze een krijgsmacht die enerzijds beschermt wat ons dierbaar is, en anderzijds achteloos omgaat met de bescherming van en zorg voor het eigen personeel. Een beeld dat wordt versterkt door de manier waarop de organisatie omgaat met veiligheidsproblemen als de giftige stof chroom-6 waaraan militairen zijn blootgesteld en de eveneens giftige rook van burn pits waarin op missie afval wordt verbrand, maar ook bij de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/03/data41579691-0c2f07.jpg)
Waar Defensie haar best doet om de problemen met veteranen zo goed mogelijk op te lossen, lijkt ze de impact van dergelijke schandalen op militairen, ook op degenen die er niet direct bij betrokken zijn, te missen. Keer op keer verschijnen er rapporten (onder meer TNO: giftige rook van burn pits in 2013), waaruit blijkt dat de ambtelijke top op de hoogte bleek was van de gevaren voor de gezondheid van het personeel. De militaire top is een ‘vriend’ die gevaarlijker is dan de vijand tegen wie ze vochten, de dokter die hen ziek maakte en die ze nu moeten vertrouwen met het antigif.
Protocollen, keuringen en casemanagers
Dat antigif is een angstaanjagend medicijn van protocollen, keuringen, herkeuringen en casemanagers aan wie zij steeds opnieuw hun relaas moeten vertellen. Een verhaal dat ze met drank, drugs of gewoon zwijgen proberen te vergeten. Een onzichtbare wond die hun er steeds weer aan herinnert dat ze ineens ongeschikt zijn. Eerst misschien alleen voor Defensie, maar later ook als partner, vader of vriend. Een litteken dat ze hun identiteit ontneemt en duidelijk maakt dat ze nooit meer zullen zijn wie ze wilden worden omdat ‘je’ niet langer in staat bent om te beschermen wat ‘ons’ dierbaar is.
De problemen van veteranen zijn complex. Maatwerk is dan ook geboden. Maar veteranen zijn soms aan de drugs verslaafd en dat botst weer met het zero tolerance-beleid van Defensie. Daardoor zal hulp van buitenaf effectiever zijn. Hoewel het onafhankelijke Veteraneninstituut de uitvoerder is, worden vaak organisaties voor daklozen, waaronder het Leger des Heils, op straat geconfronteerd met veteranen in de problemen. Defensie en het Veteraneninstituut zouden beter met deze organisaties samenwerken.
De missie in Uruzgan heeft geleid tot meer aandacht voor mentale problemen na de missies van militairen. Maar er moet ook voor de missie meer aandacht aan worden besteed, onder meer tijdens de opleiding.
Tot slot moet Defensie zich bewuster zijn van de impact die zaken als chroom-6 en burn pits hebben op het wantrouwen en het gevoel van onveiligheid dat onder (ex)militairen leeft. En zelfs als aan al deze voorwaarden wordt voldaan, zal blijken dat niet iedere veteraan geholpen kan of wil worden. Wie daar verantwoordelijk voor is, is vaak lastig vast te stellen, maar Defensie zou hier vaker en openlijker over moeten spreken in plaats van deze ‘gevallen’ weg te poetsen met de succesverhalen.