De kans is klein dat Wraakengel van de Vlaming Joost Vandecasteele (1979) geschreven zou zijn als de doorsnee superheld – zeg maar de Bat- en Supermans van deze wereld – de misdaad en het onrecht zouden bestrijden door gewoon even de politie te bellen. Want wat doen superhelden? Ze slaan er maar op los in die strakke pakken van ze, vaak zonder enige vorm van hoor of wederhoor en niet geremd door kennis van de wet; ze lijken wel bedacht om te vegeteren op het taboe dat er voor gewone stervelingen op geweld berust.
Zulke vragen stelde een pop-artist als Roy Lichtenstein al met zijn werk, maar Vandecasteele nu opnieuw. Zijn nieuwe roman is er een in het superheldengenre, met dat verschil dat de superheld in kwestie, een vrouw die Esther heet en die op z’n Tarantino’s, dus met veel geweld, wraak neemt op mannen die vrouwen wat hebben aangedaan, een antiheld is. We mogen haar bezien als iemand die denkt het juiste te doen, maar er in wezen helemaal naast zit. Of ja, ernaast: had gewoon even de politie gebeld. Die mannen zaten fout, geen twijfel over mogelijk, maar ze verminken?
Vandecasteele is een beetje een narrige, pesterige schrijver met een bruisend, doch zwartomrand maatschappelijk geweten. Wat je aan zijn roman Jungle (2016) al volop kon zien was dat hij niet alleen de excessen van het neoliberale systeem scherp in de gaten houdt, maar dat hij de mens die in die samenleving handelt en denkt net zo goed meeneemt. Zijn scepsis reikt verder dan de kwade intenties van bedrijven en overheden, hij heeft goed door dat ook doodgewone burgers van een vilein gedachtegoed doordrenkt zijn.
Vandaar misschien ook zijn keuze voor een superheld: een zogenaamd boven alle twijfel verheven figuur als een schurk met zwartgallige beweegredenen. Ook iemand die het gezellig maakt is een papegaai, in de Baudrillard-zin des woords. ‘Aanvankelijk wilde men het feest laten plaatsvinden in een bescheiden parkje net naast hun kantoor, maar de partyplanner achtte het grasveldje niet authentiek genoeg en zorgde ervoor dat binnen omgevormd werd tot een betere versie van buiten.’ Ook de zin die hier op volgt is fijn: ‘Het valt Esther op hoe moeiteloos Simon zich aanpast aan deze omgeving, alsof hij ooit als vondeling onder een vergadertafel werd ontdekt en tijdens zijn jeugd voor het slapengaan jaarverslagen kreeg voorgelezen.’
Er is best veel dat in Vandecasteeles voordeel pleit: hij is georiënteerd in een relevante wereld, hij heeft een sardonische pen en hij weet hoe hij zijn analyses van de moderne tijd om moet zetten in literatuur, kortom: hoe hij scènes moet maken van ideeën. Zo gonst het normale leven van Esther van saaiheid en van vaagheid; pas als ze er ’s avonds op uittrekt als heldin lééft ze, het (moreel verwerpelijke) exces als uitlaatklep. Maar aan Wraakengel kleeft ook iets laconieks, iets wat de zeggingskracht danig in de weg staat. Herhaling van zetten. Uitleggerigheid. Dan is het alsof de schrijver zó zijn bekomst heeft van de moderne tijd dat deze ook in zijn roman is terechtgekomen.