Het is gezellig, die ochtend in buurtcentrum Huis van de Wijk aan de Kennedylaan in Amsterdam. Rond een tafel zitten een stuk of tien buurtbewoners. Mannen en vrouwen, vijftigers en zestigers. Ze hebben allemaal een tas bij zich, of een doos. Er gaat koffie rond.
Aan tafel zitten ook twee mannen die wat jonger zijn. Hein Hoonakker (49) en Hjalmar Tieman (54). Ze zijn allebei bezig een apparaat te demonteren. Hoonakker schroeft een ventilator uit elkaar, Tieman een stofzuiger. De koffiedrinkers kijken belangstellend toe.
We zien hier een repair café in bedrijf. Een plek waar je een of twee keer per maand je kapotte koffiemachine, spijkerbroek, koffer of stofzuiger naartoe kunt brengen. Deskundige reparateurs, allemaal vrijwilligers, proberen die te herstellen. Er zijn nu vijfhonderd van die plekken in Nederland.
De fout in de ventilator is gauw gevonden. In het binnenste heeft zich een draadje losgewurmd. Hoonakker slaagt erin het draadje weer vast te maken en schroeft de ventilator in elkaar. De bladen gaan weer draaien als de schakelaar wordt omgeklikt.
„Ik heb hem vier jaar geleden bij de MediaMarkt gekocht”, vertelt de opgetogen eigenaresse. „Maar als je ’m daarheen brengt zeggen ze: u kunt beter een nieuwe kopen. Dat is waarschijnlijk goedkoper.” Het repair café is nóg goedkoper: je mag zelf weten hoeveel geld je in het busje stopt dat op tafel staat.
Je kunt nu iets nieuws bestellen en de volgende dag heb je het. Als je iets wil repareren moet je te lang wachten
Martine Postma
Het is de achilleshiel van de consumptiemaatschappij: de spullen waarmee we ons leven steeds comfortabeler maken, hebben maar een beperkte levensduur. Op een kwade dag breekt er iets af, komt er rook uit of houdt het ding er domweg mee op. Wat nu? Weggooien, daar komt het meestal op neer. Uit onderzoek dat de Stichting Ideële Reclame (Sire) liet doen, blijkt dat de meeste mensen pas aan reparatie beginnen te denken als een nieuw product honderd euro of meer kost. Een ventilator heb je al voor een paar tientjes, dus wég met dat kapotte ding.
Is dat een goede beslissing? Niet altijd. Per Nederlander gaat per jaar 18 kilo aan elektrische apparaten, 15 kilo textiel en 16 kilo speelgoed en meubelen de containers in (bron: Sire). Werden al die spullen terecht weggegooid? Waren ze versleten? Nee, vaak niet. Meestal kun je in een broek een nieuwe rits zetten, kan een losse stoelpoot worden vastgezet, en kan de espressomachine met een nieuwe rubber ring weer jaren mee.
Fabrikanten zijn weinig behulpzaam
Martine Postma (49), de vrouw die tien jaar geleden de repair cafés bedacht: „Als je echt naar een circulaire economie wil, dus als je streeft naar zoveel mogelijk hergebruik, moet je ervoor zorgen dat repareren net zo gemakkelijk wordt als iets nieuws aanschaffen. Dat is nu niet zo. Je kunt nu iets nieuws bestellen en de volgende dag heb je het. Als je iets wil repareren moet je te lang wachten.” Ze ziet de repair cafés als een tussenstap. „Uiteindelijk moeten er meer professionele bedrijven komen waar spullen snel gerepareerd kunnen worden.”
Zover is het nog lang niet. Repareren is geen routine, want reparatie komt in vrijwel alle gevallen neer op handwerk. En dat is duur.
De weinig behulpzame houding van de fabrikanten is ook een belangrijke factor. Wie een Senseo-koffiemachine heeft van vier jaar oud die plotseling alleen nog maar hele kleine bakjes schenkt – een typische Senseo-kwaal – staat er alleen voor. In de winkel kan hij rekenen op meewarige blikken. Ja, de technische dienst kan er naar kijken. Maar rekent u op 14,95 euro onderzoekskosten en dan is er nog niks gerepareerd. En wist u dat u voor 49 euro een nieuwe heeft?
Wie toch zelf aan de slag gaat, stuit op de verdedigingstechnieken van de elektronische industrie. Want hoe krijg je zo’n Senseo open? De gebruiksaanwijzing zwijgt erover.
Op een woensdagmiddag vervoeg ik me bij buurtcentrum het Karnhuis in Betondorp, Amsterdam. Theo van den Akker (71) café-reparateur van het eerste uur doet het voor. Hij verwijdert het waterreservoir, schroeft twee stervormige schroeven los, trekt er een plastic ventiel uit, wrikt met een schroevendraaier zes plastic lipjes los, trekt harder dan ik ooit zou durven aan de buitenkant en daar openbaart zich het inwendige van de koffiemachine. Na nog een paar schroeven en zes plastic lipjes komen we bij een klein printplaatje. „Meestal is de condensator stuk.” Hij wijst op een klein plastic blokje. „Dan doet de timer van de machine het niet en krijg je er maar een half kopje, of nog minder.” Een nieuwe condensator kost een paar euro en lost het probleem op. Bij alle repair cafés kennen ze die remedie.
Ze kennen ook alle trucs van de industrie om reparatie te bemoeilijken. Gewone schroefjes met een gleuf of een kruis erin zul je zelden aantreffen. Het zijn meestal schroeven met een stervormig gaatje erin: torx-schroeven. Om het nog moeilijker te maken voorzien de fabrikanten de schroefjes van een klein pinnetje. Alleen een speciale torx-schroevendraaier met een gaatje waar dat pinnetje precies invalt, past op het schroefje. Van den Akker pakt een elektrische fruitpers en laat me het nieuwste wapen van de industrie zien: een schroefje met een zo op het oog ronde kop. Hoe krijg je dat los? Hij laat het me zien: in werkelijkheid is de kop licht ovaal, en met een speciaal sleuteltje met een ovalen opening draait hij het schroefje los.
Moeilijke schroefjes en verborgen lipjes zijn niet de enige methoden waarmee de industrie zich verzet tegen de reparatiepogingen van buitenstaanders. Stickers met waarschuwingen dat de garantie vervalt als je je apparaat openschroeft zijn nog relatief vriendelijk. Vrijwel alle apparaten – van koffiemachines tot tractoren – bevatten tegenwoordig een chip of zijn verregaand gecomputeriseerd en dat maakt reparaties door buitenstaanders steeds moeilijker. Onafhankelijke reparatiebedrijven kunnen alleen wat uitrichten als ze de beschikking krijgen over documentatie en instrumenten om de apparaten uit te lezen.
In de Verenigde Staten wordt over die kwesties al enige jaren een juridische strijd gevoerd. The Right to Repair Association (TRA) staat daar tegenover grote bedrijven als Apple, John Deere, Microsoft, Sony en Nintendo. De TRA behaalt af en toe een kleine overwinning, maar het is moeilijk vechten tegen de advocaten van het grootkapitaal. Ook in Europa zijn de vorderingen vooralsnog bescheiden. Fabrikanten moeten vanaf 2021 ruimhartiger onderdelen en documentatie ter beschikking stellen, heeft de Europese Commissie besloten, maar alleen aan professionele reparatiebedrijven.
Maar ook de gebruiker moet zich verbeteren
In de Kennedylaan in Amsterdam begint plotseling een stofzuiger te loeien. Tieman heeft de fout gevonden. Hij heeft een ander snoer rechtstreeks op de contacten van de stofzuigermotor aangesloten en nu doet hij het wel. De fout moet in het bestaande snoer zitten. Als Tieman de stekker van dat snoer opensnijdt is dat ook te zien: een verbroken verbinding. „U moet het snoer altijd aan de stekker uit het stopcontact trekken, niet aan het snoer”, onderwijst hij de eigenaar. „En als je op die knop drukt waarmee het snoer weer naar binnen wordt getrokken, doe dat dan met beleid”, voegt Hoonakker eraan toe. „Laat dat snoer niet de hele kamer door kwispelen en laat die stekker niet met een knal op de stofzuiger tot stilstand komen.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/10/data50444058-a09feb.jpg|//images.nrc.nl/pZ0FxUa1B4yPZel6AFheoDtYxow=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/10/data50444058-a09feb.jpg)
Foto Thomas Nondh Jansen
En hier zien we dat niet alleen de fabrikanten schuldig zijn aan het soms zo korte leven van hun producten. De gebruikers geven hun spullen niet altijd de aandacht die ze verdienen. „We krijgen hier koffiemachines die nog nooit zijn ontkalkt”, zegt Hoonakker. „Niemand leest nog gebruiksaanwijzingen.”
Het is een inzicht dat bij veel mensen maar moeilijk doordringt: wij zijn afhankelijk van wasmachines, telefoons en stofzuigers, maar al die dingen zijn ook afhankelijk van ons. Zonder onze zorg en onderhoud lopen ze eerder vast, branden ze door of geven om een andere reden de geest.
Waarom krijgen ze die zorg zo vaak niet? Is het nonchalance? Gebrek aan tijd?
Waarschijnlijk is het iets anders. De Amerikaanse designspecialist Glenn Adamson noemt het in zijn recente boek Fewer, Better Things een gebrek aan „materiële intelligentie”. Een tekort aan materialenkennis, een gebrek aan affiniteit met de dingen in ons leven. Steeds minder mensen kennen het verschil tussen staal en aluminium, kunnen beukenhout van eikenhout onderscheiden of weten hoe een ijskast werkt. Ze weten niet wat het verschil is tussen katoen en linnen en waarvan plastic wordt gemaakt. En dat niet alleen, ze kúnnen ook minder. Banden plakken, sokken stoppen, breien, zagen, boren – het zijn vaardigheden die steeds minder mensen hebben. Het schuurtje in de tuin waar vroeger een werkbank stond, staat nu vol met tuinmeubelen. In steeds minder huishoudens vind je een naaimachine.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2017/06/data15926825-ad498b.jpg)
In die post-materiële wereld dreigt de belangrijke rol die de dingen in ons leven spelen wel eens uit het oog te worden verloren. Ja, als ze stukgaan, dan weet je opeens hoe essentieel een fiets, een bank of een afzuigkap is. Maar hoe ze in elkaar zitten, wat het probleem precies is en hoe je het kunt repareren – het zijn vragen waar de meeste mensen geen antwoord meer op hebben.
In de Kennedylaan in Amsterdam knikt de eigenaar van de stofzuiger. Hij zal voortaan voorzichtiger met dat snoer omspringen.