De situatie waar de romantitel naar verwijst, is een ronduit ellendige. Hoewel het begrijpelijk is dat Arvid Jansen, het hoofdpersonage, hunkert naar een lotgenoot die in staat is met hem mee te voelen, lijkt de titel toch vooral ironisch bedoeld. Andere mannen in Jansens situatie – het is onwaarschijnlijk dat ze bestaan.
Als kind al kampte Jansen – bitse moeder, afwezige vader – met eenzaamheid en verlatingsangst, gevoelens die in 1990 definitief worden bekrachtigd als hij te horen krijgt dat zijn ouders en twee van zijn broertjes zijn omgekomen in een brand op een veerboot. Een jaar na de ramp besluit zijn echtgenote van hem te scheiden, waarna een depressie zich niet langer laat onderdrukken. Hoe, na zo’n reeks aan ingrijpende verliezen, door te leven, hoe weer lief te hebben? Het is die vraag die de basis vormt van Pettersons nieuwe roman.
Arvid Jansen dook al eerder op in Pettersons oeuvre, ook Kielzog (2000) en Ik vervloek de rivier des tijds (2008) draaiden om hem. In een interview met The Guardian noemde Petterson het personage zijn ‘stuntman’; in gecomprimeerde vorm laat hij Jansen de crises uit zijn eigen leven doormaken. De biografie van Jansen heeft dan ook nogal wat raakvlakken met die van de auteur, met als meest in het oog springende overeenkomst het feit dat ook Petterson zijn ouders en een jongere broer verloor in de beschreven veerbootramp.
Mannen in mijn situatie speelt zich grotendeels af in het jaar na Jansens scheiding. Overdag komt hij tot weinig, ’s avonds schuimt hij de kroegen af. Als zo’n avond niet eindigt in een troosteloze one night stand, probeert hij rillend van de kou de slaap te vatten in zijn Mazda. Intussen worstelt hij met zijn onvermogen te rouwen. ‘Ik vond niet dat het leek op wat ik in films had gezien of op wat andere mensen me vertelden over wat ze voelden als hun familie doodging, en ik werd onzeker, ik huilde immers niet.’
Ondanks de sombere thematiek weet Petterson te voorkomen dat Jansens relaas topzwaar wordt. Dat doet hij, net als in zijn andere werk, door zijn hoofdpersonage uit te rusten met een lichte, wat naïeve vertelstem. Ongecensureerd babbelt Arvid Jansen erop los, zich met overgave richtend op trivialiteiten. Soms leidt dat tot verrassend geestige passages, en in het contact met zijn oudste dochter heeft Jansens onhandigheid zelfs iets ontroerends. Maar vaak vliegt het proza ook uit de bocht en zou je wensen dat Petterson de gedachtegang van zijn protagonist iets meer in toom had gehouden. Zo was de beschrijving van de buurvrouw ook prima overeind gebleven zonder nadere inspectie van haar badjas.
Door de vele quasi-lollige uitweidingen kost het op den duur moeite Pettersons zelf geschapen lotgenoot nog helemaal serieus te nemen. De slapstickachtige onbenulligheid van Arvid Jansen mag de lezer dan hier en daar verleiden tot een glimlach, hij staat de identificatie met een ‘man in zijn situatie’ toch vooral in de weg.