Red het kampvuur van de moraalridders

Fikkie Gewoon een kampvuur maken kan niet meer in deze tijd, zoiets is meteen een ‘evenement’, zag . We moeten zuiver leven, maar wat is zuiverder dan een oeroud vuurtje?

Illustratie Viola Lindner

Ik zit in een donker stadspark langs de snelweg en staar in een kampvuur. Om me heen tientallen gedaanten in een kring. Er is een gitaar. Er klinkt gelach. Een fles wijn gaat rond, mobieltjes lichten op als vuurvliegjes.

Wie zijn dit? Moderne zwervers? Ouwe hippies?

Rond het vuur staat een dranghek in een ruime cirkel. Er is een verkeersregelaar in een geel hesje die een sjekkie rookt. Dit is geen fikkie maar een evenement. Kampvuur Rotterdam, zo heet het.

Een jonge vrouw in een mosgroen jurkje kijkt vanaf een afstandje naar de vlammen. Tess van Wijnen (33), sociaal ondernemer en kunstenaar: zij heeft dit vuur georganiseerd, samen met een team van getrouwen. Ze gelooft dat vuur mensen dichter bij elkaar brengt, dat mensen rond een vuur mooier en echter zijn. Tess gebruikt woorden als ‘verbinden’ of ‘in jezelf zakken’ of ‘het kind in jezelf vinden’. Dat klinkt vaag, maar haar droom is zo concreet als een ontbrandende lucifer.

Al honderdduizenden jaren brengen kampvuren mensen samen, legt ze uit. Maar in onze tijd dreigt het vuur te doven. Daarom wil ze overal in de stad kampvuren maken.

Haar eerste kampvuur brandde vorig jaar in de wijk Charlois. Toen zaten er op de laatste avond wel driehonderd buren in de vuurcirkel. En nu wil ze de wereld veroveren. Te beginnen hier in de wijk Overschie.

Maar hoe simpel ook, fikkie stoken is in onze tijd geen sinecure. Je kunt er zelfs om belaagd worden, leerde ik.

Een paar dagen eerder. Ik rijd met Tess door Overschie op zoek naar hout. Ze rijdt op een bakfiets formaat aanhangwagen. Aan haar rugtas bungelen een aluminium koffiemok en een rol ducttape.

We zijn nu in de ‘sprokkelfase’: in de weken voor het eerste vuur gaat ze langs bij bewoners, cafés, winkeliers. Ze vraagt om oud hout. En ze sprokkelt ook letterlijk. Zoals nu, bij een groenstrook langs een fietspad. Ze kreeg een tip: hier ligt het brandhout voor het oprapen. Tess sleurt hele stronken uit het struweel. Pissebedden trippelen in paniek weg.

„Ze krijgen een week om het hout te verlaten”, zegt ze lachend.

Tess heeft ook een medewerker meegenomen, Daphne. Ze blijkt de pr rond het vuur te doen. Het vuur is kwetsbaar, zegt Tess. Een paar weken eerder was er een mediastormpje. In het AD Rotterdams Dagblad stond een stuk over haar vuur, het ging nauwelijks over de ‘verbinding’, vooral over stank en rook. De lokale fractievoorzitter van de Partij voor de Dieren sprak van „georganiseerde hinder door houtrook”. En later stelde hij in de gemeenteraad vragen aan de wethouder, iemand van GroenLinks – die zelf sowieso al een kruistocht voerde tegen houtstook. „Hoe gaat u als hoeder van het algemeen belang mensen met luchtwegaandoeningen of hart- en vaatziekten, kinderen en ouderen in Overschie beschermen tegen de negatieve effecten van houtrook?”

En dan was er nog een club van bomenvrienden die zich uitsprak tegen het vuur.

„Ik wilde mensen verbinden, maar ik polariseerde blijkbaar”, verzuchtte Tess.

Zonder die commotie was een vuurtje maken al moeilijk genoeg, weet Tess. De gemeente ziet een kampvuur als evenement. Dus ze moet een evenementenvergunning hebben. Dat betekent: eerst langs de brandweer. En dan groen licht krijgen van de groenvoorziening, politie, openbaar vervoer… Er moet een bewonersbrief zijn en een evenementenplattegrond met daarop de precieze afstanden van de vuurplaats tot de bomen. Er mag alleen droog hout op het vuur. Alleen ongeverfd. Geen dennenhout, want dat vonkt te veel.

Bij scheikunde leerde je dat je om vuur te maken drie dingen nodig hebt: brandstof, zuurstof, voldoende hoge temperatuur. Nu heb je ook tientallen stempeltjes nodig. Maar zelfs als je alle eisen afvinkt, is het voor sommigen kennelijk nog niet zuiver genoeg.

Tess was geraakt door de kritiek, die kwam van mensen met wie ze zich verwant voelt. En zelf probeert ze juist zo eenvoudig mogelijk te leven. Ze heeft geen auto. En ze gaat zelfs wel eens naar de IJzertijdboerderij in Dongen, waar mensen leven zoals ver vóór de tijd van de industrialisatie. Zonder elektriciteit of stromend water. Ze maakt er draad van brandnetels, ovens van klei uit de sloot.

En ja, ze maakt ook kampvuren. Wat zou een mensenleven ook zijn zonder vuur?

Vuurbeheersing heeft ons mensen gemaakt tot wie we zijn. Dieren maken geen vuur. Omdat wij de vlammen wisten te temmen, konden we koude winters trotseren, konden we vlees houdbaar maken. Konden we overleven, kortom.

Maar vuur betekende meer dan het vege lijf redden. Rondom kampvuren ontstonden dans, poëzie, literatuur. „Er is nog geen cultuur in de wereld die het vuur heeft verstoten, Rotterdam zou de eerste stad zijn die dat doet.”

Het voelde alsof ze een sigaret had opgestoken in een volle wachtkamer.

Natuurlijk moet je rekening houden met mensen met luchtwegaandoeningen. Maar wie schone lucht wil, kan zijn pijlen toch beter richten op de echte boosdoeners? Dat de lucht in Overschie vol fijnstof zit kwam door, bijvoorbeeld, het vliegveld dat er naast ligt of de A13 die de wijk doormidden snijdt. Het had iets potsierlijks om dan dat vuurtje uit te willen stampen, zeker in Rotterdam, met z’n havenindustrie die 20 procent van de uitstoot van Nederland veroorzaakt.

Lees ook: Geen school meer in het dorp, maar nog wel een vuur(tje)

Het hoorde bij deze tijd, dacht ik: we nemen elkaar de maat over kleine zonden, maar laten de grote boosdoeners ongemoeid. Maar als we dan toch op de kruimels letten: alleen al die computerschermpjes waarop mensen nu discussieerden over de vraag of het vuur nu wel of niet kon, zorgden samen al voor meer vervuiling dan het vuur zelf. Trouwens, het hout dat op het kampvuur belandde, zou anders ook gewoon in Rotterdam verbrand worden, namelijk in de afvalcentrales.

Uiteindelijk mocht het vuur van de gemeente doorgang vinden, onder voorwaarde dat de organisatie zich zou houden aan de richtlijnen zoals opgesteld in de houtrook-toolkit van het RIVM.

Toen kwam de volgende beproeving: geld. Tess en haar club hadden inmiddels al maanden werk in het vuur gestoken. Ze moest geld vinden voor de dranghekken, de toiletten. Ze wilde muzikanten en dichters uitnodigen. En ze wilde zelf iets om van te leven, ze zag vuur maken als haar levensmissie. En dus vroeg ze wat subsidie aan bij een potje voor bewonersinitatieven van de gebiedscommissie Charlois.

Raadsleden van PvdA tot Leefbaar vonden het vuur maar onzin. „Realiseert u zich dat we niet met paard en wagen rijden?” klonk er. Of: „Kinderen horen ’s avonds niet bij een kampvuur te zitten, ze moeten huiswerk maken.” En waarom had ze eigenlijk geen verdíénmodel? Moest haar vuur niet juist commerciëler zijn?

Maar festivals vol foodtrucks waren er al meer genoeg, vond ze. Ze wilde juist eenvoud. Maar ze werd door sommigen gezien als linkse graaier. Na afloop kwam er een Leefbaar-aanhanger schreeuwend op haar af. Uiteindelijk kreeg ze veel minder subsidie dan ze had aangevraagd.

„Ik heb soms het gevoel dat we in een steeds koudere wereld leven”, zei Tess.

Ik dacht aan Prometheus die het vuur van de goden wilde stelen en vreselijk werd gestraft. Misschien is vuur altijd een heikel punt geweest. Maar we hebben het wel erg ingewikkeld gemaakt.

Op straat echter, tijdens het sprokkelen, reageerden de meeste Rotterdammers juist heel enthousiast: ze snapten het plan meteen. Winkeliers boden koffie aan of kwamen met oude pallets aanzetten. Inwoners kwamen spontaan aanlopen met zakken hout. Of met verhalen over kampvuren.

Mensen hunkerden naar vuur, leek het wel. Was het heimwee naar een verloren tijd?

Tess had me verteld over haar eigen vuurherinneringen. Als kind bracht ze vele zomers door op een eilandje in de Bergse Plas. Er was geen douche dus wassen deden ze bij de gootsteen. Met natte haren gingen ze dan ’s avonds bij het kampvuur zitten, vlak voor het slapengaan.

Tess heeft gelijk, dacht ik toen ik thuiskwam: we zijn de eerste generatie van de mensheid die het vuur verstoot. Het vuur bestaat alleen nog in reservaten. In barbecuezones, en houtstookprotocollen. Er zijn al vuurwerkverboden en de Paasvuren staan ter discussie.

Zelfs in onze eigen huizen moet de vlam uit. Politici voeren strijd tegen de open haard, het gasfornuis gaat ook al in de ban. Straks mag zelfs kaarsvlam niet meer.

Hoe streng moeten we zijn? Hoe zuiver moeten we leven? Die vragen riep het kampvuur op. En het zijn misschien wel de grote vragen van deze ernstige tijd, waarin zelfs het organiseren van een buurtbarbecue al gauw de zwaarte kan krijgen van een klimaatconferentie.

Maar kunnen we eigenlijk wel zuiver leven?

Nadat ik met Tess was wezen sprokkelen, las ik in Trouw een interview met een filosoof die als kluizenaar leeft in een bos. Zelfvoorzienend, hij liet nauwelijks een voetafdruk achter. Maar zelfs deze man, deze heilige, kapte ook hout en stookte dat op. Hij moest wel, zei hij, anders zou hij kou lijden of zelfs omkomen.

Hij zei: „Er is geen onschuldig verblijf op deze aarde mogelijk.”

Die zin galmde nog lang na in mijn hoofd. We horen elke dag dat we te veel zondigen. Zelfs kaas eten mag eigenlijk niet meer. Mensen die zeggen dat vuur niet meer mag, of de auto, of kaas – natuurlijk hebben ze gelijk! Maar ze vragen een zuiverheid van je die onhaalbaar is: zelfs als je alles afvinkt, leef je nog in schuld. Dat is een te strenge godsdienst: een religie zonder genade.

Tess had zelf ook iets religieus, trouwens, vuur betekende voor haar veel meer dan een fikkie. Maar ze leek me eerder de hogepriesteres van een natuurreligie: aardser, aangenamer, ménselijker. Ze liet ruimte voor zwakheden. Haar vuur bracht wat menselijkheid, wat warmte.

Ze had jarenlang in de psychiatrie gewerkt, zowel in de crisisdienst als in de langdurige zorg. Daar liep ze stuk op strenge regels en stopwatchmentaliteit. Vroeg zo’n jongen om een kwartiertje extra praten, mocht ze dat niet geven. Had iemand een knuffel nodig – helaas. En dan kreeg de cliënt wel een drukvest, een ding van 1.400 euro dat fungeerde als namaak-omhelzing.

Ze nam ontslag. Ze was een alleenstaande moeder in de ziektewet. Ze had weinig geld, maar zo ontdekte ze ook dat je weinig anders nodig hebt dan jezelf. Net als met kampvuren: wat hout en wat mensen. Leven zonder hebzucht of vraatzucht kan ook mooi zijn.

Het is Tess gelukt met het vuur in Overschie, maar bijna ging het nog mis. Vlak voor de aftrap ontdekte een ijverige ambtenaar dat er kunststof worteldoek in de grond zat. Dus moest het vuur verplaatst. Het ligt nu pal naast de A13, op een bodem van zand, voor extra veiligheid. Om precies 19.00 uur mag het vuur aan.

Ongeveer dertig mensen hebben zich verzameld. Veel getrouwen, vrienden, bekenden. Maar ook buurtgenoten. Een officiële ‘vuurvrouw’ ontsteekt de houtstapel met een gasbrander. Het vuur brandt zuiver, nauwelijks rook. Na afloop zullen mijn kleren niet eens stinken.

Een paar kinderen staren dromerig in de vlammen. Ik staar ook, probeer ‘in mezelf te zakken’, maar het lukt niet. Ik denk aan de fikkies die ik zelf stookte, als kind, een paar straten verderop, want ik groeide hier op. Voor ons huis was een voormalig fabrieksterrein, overwoekerd met gras, wilgen en braamstruiken. We maakten vuur alsof ons leven ervan afhing. Met pallets, kranten, takken, alles wat maar vlam vatte. Zonder vergunning, website, of hekwerk.

Daarbij vergeleken was dit maar een gekooid vuur. Het waren nu andere tijden, waarin een kampvuur niet zonder protocol kon maar ook niet zonder verhaal over verbinden; in beide gevallen scheen het me toe dat we iets verloren hebben, namelijk: eenvoud.

Vroeger heette dit gewoon een fikkie. Maar misschien moet ik het zien als een beginnetje: een aanmaakblokje.

Lees ook: Het temmen van de man

Dan zakt de zon weg. Iemand zingt een lied. Iemand draagt een gedicht voor. Een vrouw haalt herinneringen op aan haar kraaktijd. Vlammetjes likkebaarden aan marshmallows. Het vuur komt tevoorschijn als een wild dier dat is uitgezet in de natuur: eerst schichtig, dan brutaler.

In de avonden die volgen groeit het vuur door. Tess stuurt me appjes van bijzondere gebeurtenissen, soms met een emoji van een kampvuurtje erbij. Over een jongen die voorheen alleen maar binnen zat te gamen, maar die nu elke avond naar het vuur kwam, z’n moeder was dolgelukkig. Over een man die spontaan een barretje begon met gratis gemberdrank en vegamaaltijden. Over al die kinderen die nooit eerder een kampvuur in het echt hadden gezien.

Ook de gebiedscommissie was nu enthousiast, zei ze.

Ja, dit vuur was gekooid. Maar misschien, denk ik, staan die hekken en die regelaars daar wel om het vuur te bewaren tegen de strenge tijdgeest, met z’n fanatici die elk vuur verstikken.

We moeten het vuur niet doven. Leven is nu eenmaal ademen, ademen is verbranding, léven is verbranden, zegt de scheikunde. Dus nee, een onschuldig verblijf op aarde is niet mogelijk. Maar wel een warm verblijf.