Dit schrijft in de zomer van 1882 dominee Theodorus van Gogh aan zijn zoon Theo, na een bezoek aan Vincent, zijn oudste zoon, in Den Haag. Die ligt daar in het ziekenhuis voor de behandeling van gonorroe: „Toen het uur daar was dat er andere bezoekers kwamen, merkte ik zeker onrustig kijken naar de deur in hem op. Kan het zijn dat hij bezoek verwachtte, van iemand die hij niet gaarne had, dat ik ontmoeten zou?”
Zijn vader had het goed gezien. Vincent, beginnend kunstenaar, is een relatie begonnen met één van zijn tekenmodellen, waar hij zijn ouders liever niet in kent. Sien Hoornik heet ze, voormalig prostituee met twee kleine kinderen. Van het tweede kind, een jongetje, bevalt ze in juli. Daarna trekt ze in bij Vincent, die het gezinsleven-met-baby ophemelt in een brief aan Theo: „Het is een sterke en magtige emotie als men naast de vrouw die men liefheeft, gezeten heeft met een kindje bij zich in ’t wiegje.”
Maar de zorgzame kunstenaar ontmoet onbegrip. Vanuit Parijs, waar hij werkt bij kunsthandel Goupil, keurt Theo de relatie af. Die geeft geen pas, vindt hij. Kunstschilder Anton Mauve, Vincents leermeester in Den Haag, verbreekt het contact. En Cent van Gogh, de oom die hem zijn eerste baan bezorgde en hem sinds kort steunt in zijn artistieke aspiraties, probeert de relatie zelfs actief te verstoren.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749681-e1c279.jpg|https://images.nrc.nl/vOlDJh9FiXwIV2v49_6cJwTzSj8=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749681-e1c279.jpg|https://images.nrc.nl/TiSPjHqguag42sDxr3Rn9y0kzgo=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749681-e1c279.jpg)
„Oom Cent maakte opmerkzaam niet te veel geld aan Vincent te sturen”, schrijven Theodorus en zijn vrouw Anna over de kwestie aan Theo, „om daardoor minder kans te hebben om die connectie nog aan te houden”. Ze zijn het er niet mee eens. „Voor wat hij noodig heeft, willen we graag meewerken.” Sterker, ze sturen nog wat extra: een pakket met behalve een winterjas en een warme broek voor Vincent, óók een warme vrouwenmantel. Voor Sien, de geliefde van hun zoon die ze waarschijnlijk nooit hebben ontmoet, na een jaar al loopt de relatie stuk.
Onaangepast gedrag
De tentoonstelling Van Goghs intimi in het Noordbrabants Museum in Den Bosch wil iets rechtzetten. Ja, Vincent van Gogh (1853-1890) voelde zich eenzaam en onbegrepen, hij was eigenzinnig en driftig, met zijn vaak onaangepaste gedrag vervreemdde hij familie en vrienden van zich. Maar tegelijk was hij iemand die levenslang vriendschappen onderhield, of dat althans probeerde, een familieman die van kleine kinderen hield, en die anderen opzocht voor warmte en genegenheid. En die anderen, bevriende kunstenaars, modellen die hij portretteerde, maar ook zijn ouders, twee broers en drie zussen, met wie hij zelf herhaaldelijk brak, bekommerden zich op hun beurt om hem – zijn hele korte leven lang.
Dus nee, in tegenstelling tot de gangbare opvattingen daarover waren de verstandhoudingen over en weer niet alleen maar slecht.
Van Goghs intimi is niet de traditionele Van Gogh-tentoonstelling. Het gaat niet over zonnebloemen, graanvelden en sterrennachten: die krijg je niet te zien. Wel: vijf tekeningen van Sien en haar kindjes, waarvan één met dat wiegje. Ook: drie kleine, ontroerende schetsboeken die Vincent maakte voor Betsy, het vierjarige dochtertje van zijn filiaalchef in de Haagse vestiging van kunsthandel Goupil. En: De pastorie te Nuenen bij avond, achterzijde (1885), waar Van Gogh eind 1883, dertig jaar oud, na de zoveelste mislukte onderneming – een vruchteloos verblijf in Drenthe – voor de tweede keer was ingetrokken bij zijn ouders.
Of beter gezegd: waar hij door hen opnieuw liefdevol was onthaald. Want ook twee jaar eerder al, na een ontslag, een afgebroken opleiding, een tijd als rondreizend lekenpredikant, waarna hij van zijn geloof was gevallen, en uiteindelijk het besluit om kunstenaar te worden, had hij een tijdlang bij hen ingewoond. Dat was nog in de pastorie van Etten. Op Eerste Kerstdag 1881, na een knallende ruzie, was hij daar met slaande deuren vertrokken. Maar toch: wéér richtten zijn ouders een atelier voor hem in, wéér besloten ze hem „volkomen vrij te laten in zijne zonderlingheden van kleeding etc.”, zoals vader Theodorus schreef aan Theo in Parijs.
Testvraag
Conservator Helewise Berger – zij is verantwoordelijk voor het familiedeel van de catalogus en werkte voor de tentoonstelling nauw samen met gastconservator en Van Gogh-expert Sjraar van Heugten – probeert wel eens een testvraag uit bij bekenden. ‘Wist je dat Van Gogh dol was op kleine kinderen?’ Of: ‘Wist je dat hij een tijdje een gezin had?’
En nee, dat weten ze dan niet.
Zij wel, maar toch. Toen ze de brieven las van Vincents ouders aan Theo, Vincent aan zijn zus Willemien, Willemien aan Vincent en Theo – briefwisselingen die in depot liggen en veel minder bekend zijn dan die tussen Vincent en Theo – was ze oprecht ontroerd. „Die winterjas voor Sien! En die hartverwarmende woorden de hele tijd! Ook al hadden ze het lastig met elkaar, ze bleven elkaar als gezin zo veel mogelijk steunen.”
Op de tentoonstelling liggen in vitrines brieven, in de negentiende eeuw zo ongeveer wat tegenwoordig whatsapp-contact is: zo hield je elkaar op de hoogte van je belevenissen en overwegingen. Na de uitvinding van de fotografie werden ook regelmatig foto’s meegestuurd. Veel familiedocumenten zijn het, maar ook brieven van bevriende kunstenaars.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49703328-be5727.jpg|https://images.nrc.nl/MxTwOP9pSp6n8gl2XBoN2ifnq4U=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49703328-be5727.jpg|https://images.nrc.nl/PsWnoYMe4zBkEO78LuiDsJffoQo=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49703328-be5727.jpg)
Condoleancebrieven aan Theo uit 1890 maken duidelijk dat ook zij, ondanks ruzies en breuken, zeer gesteld waren op Van Gogh. „U weet dat hij voor mij een oprechte vriend was”, schrijft Paul Gauguin. Henri de Toulouse-Lautrec: „U weet dat hij een heel goede vriend voor mij was en dat hij zijn affectie graag toonde.” Camille Pissarro: „Ik voelde veel affiniteit met uw broer.” Van die bevriende kunstenaars zijn ook werken te zien op de tentoonstelling, vaak (zelf)portretten uit de tijd dat ze omgingen met Van Gogh: Mauve, Breitner en Van Rappard in Nederland, Pissarro, Toulouse-Lautrec, Gauguin, Émile Bernard, Louis Anquetin, Paul Signac in zijn Franse tijd.
En wat is er te zien van Van Gogh? Niet de meest bekende meesterwerken dus, die worden doorgaans niet uitgeleend maar zouden ook niet hebben gepast in het thema van de tentoonstelling. Wel een paar vermaarde schilderijen uit Van Goghs jaren in Parijs (Zelfportret en Portret van Theo van Gogh, 1887) en Arles: Portret van Marcelle Roulin (1888), een mollige baby die hij meteen adoreerde, en een portret van Marcelles moeder, Madame Roulin, wiegend (La berçeuse, 1889). Je bent dan al langs Stilleven met bijbel (1885) gekomen, dat Van Gogh schilderde na de plotselinge dood van zijn vader eerder dat jaar: een opengeslagen bijbel met schuin daarvoor een ander, duidelijk stukgelezen boek, La joie de vivre van Émile Zola. Veel duidelijker kan het niet.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749672-e9a092.jpg|https://images.nrc.nl/kR9vsqDEyMEl_J4-0tA07yDET8U=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749672-e9a092.jpg|https://images.nrc.nl/z3l8CrVEzsLvCE-izUFmqj8mZYU=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data49749672-e9a092.jpg)
Foto Maurice Tromp
Zijn zus Anna, de oudste dochter, had hem toen al uit de pastorie gezet. Zus Willemien over dat voorval, in een brief aan een vriendin: „Na mijn vaders dood vond Anne ’t rustiger voor Moe, dat hij niet meer thuis zou wonen en heeft bewerkt dat hij ons verliet. Hij heeft ons dat zoo kwalijk genomen, dat hij na dien tijd niets van zich laat hooren en we alleen door Theo van hem op de hoogte blijven.”
Dat zou nog veranderen. In 1888 schrijft Vincent aan Willemien: „Hoe gaat het tegenwoordig met Moe. Ik denk dikwijls aan U beiden.” Hij krijgt per brief een foto van zijn moeder toegestuurd, waarna hij haar portret schildert (Portret van de moeder van de kunstenaar, 1888). Later vraagt hij nog om een portretfoto van zijn vader, maar die is niet gekomen of hij heeft er niks mee gedaan.
Daarna blijft hij naar huis schrijven, maar zwijgt aanvankelijk over zijn ziekte en aanvallen. Wat hij wél schrijft aan zijn moeder: „U en Pa zijn voor mij zoo mogelijk nog meer dan voor de anderen zoo veel, zoo heel veel geweest en ik blijk geen gelukkig karakter gehad te hebben.” En, na de geboorte in 1890 van Theo’s, naar Vincent vernoemde zoon Vincent Willem: „Veel liever had ik gehad dat hij zijn jongen naar Pa had genoemd.”
Conservator Helewise Berger: „Er waren breuken, en soms hadden ze jarenlang geen contact met hem, maar al die tijd bleef de familie diep verbonden. Dat te lezen, heeft me meer gedaan dan ik dacht.”