Diepe heimwee moet de Joods-Russische banneling Marc Chagall gevoeld hebben wanneer hij in 1910 in Parijs arriveert. De Franse hoofdstad maakt zo’n overweldigende indruk op hem dat hij het liefst meteen weer naar huis wil terugkeren.
Twee jaar later schildert hij een zelfportret waarop hij zich op zijn paasbest afbeeldt, in een net pak met vlinderdas. Het raam van zijn atelier biedt uitzicht op de hypermoderne Eiffeltoren, maar het schilderij dat op de ezel staat, toont het traditionele Russische boerenleven. In de gedachtenwolk boven zijn hoofd doemt zijn geboorteplaats Vitebsk op. Opmerkelijk detail is dat zijn linkerhand zeven vingers telt. In de joodse traditie staat dat symbool voor ‘willen slagen’. Chagall mag zich dan verscheurd voelen tussen twee werelden, hij weet ook: ik moet hier volharden.
Chagall is een van de drie schilders die centraal staan op de tentoonstelling Migranten in Parijs in het Stedelijk Museum Amsterdam – de andere twee zijn Picasso en Mondriaan. In het kielzog van deze grote mannen komen talloze minder bekende migrantenkunstenaars aan bod, onder wie ook veel vrouwen. Zoals Jeanne Oosting uit Leeuwarden, een meisje van goede komaf dat in 1929 tegen de wil van haar ouders naar de Parijse kunstacademie vertrok en nooit meer terug wilde. Want: „Je leefde er midden in het gebeuren.”
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantenparijschagalljpg.jpg|//images.nrc.nl/jmlyuK4Hqewy_MSKgt2gEz7IJP8=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantenparijschagalljpg.jpg)
Marc Chagall, Zelfportret met zeven vingers, 1912-1913. Collectie Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Langdurige bruikleen Stedelijk Museum Amsterdam. Foto Pictoright Amsterdam
Xenofobie
Conservator Maurice Rummens heeft uit de eigen Stedelijk-collectie honderden werken van vijftig kunstenaars bijeengebracht, aangevuld met een paar goede bruiklenen van andere Nederlandse musea. Samen omvatten ze de woelige periode 1900-1960, met twee wereldoorlogen die een grote stroom vluchtelingen op gang brachten. Daarna verloor Parijs zijn status als centrum van de kunstwereld en werd New York het nieuwe mekka.
Als je denkt aan het kunstenaarsleven in Parijs in de vroege twintigste eeuw, doemt er steevast een romantisch beeld op van rokerige cafés, bruisende nachtclubs en pikante variététheaters. De kunstenaars leefden er weliswaar in armoede in hun ateliers in Montmartre en Montparnasse, maar ze filosofeerden en discussieerden er in die doorrookte cafés vrolijk op los. Deze tentoonstelling stelt dat romantische idee danig bij. Ja, Parijs was een toevluchtsoord voor kunstenaars van heinde en verre, maar er was ook veel xenofobie en antisemitisme. De Franse hoofdstad was tevens het centrum van een koloniaal rijk, met musea die vol lagen met in Afrika buitgemaakte schatten.
De Nederlander Kees van Dongen klaagde er in 1906 over dat hij in de media consequent negatief werd weggezet als buitenlander. Vooral na de Eerste Wereldoorlog was er in Frankrijk een hang naar traditie en klassieke kunst. Het kubisme van de Spanjaard Pablo Picasso werd in die tijd ‘art boche’ (moffenkunst) genoemd, verwijzend naar de Duitse handelaren die deze werken in Parijs verkochten. Picasso reageerde daarop met een neoklassieke stijl met herkenbare figuren.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantwharbbjpg.jpg|//images.nrc.nl/1ghMpgehhwVQAQFeUKA0IfihPHM=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantwharbbjpg.jpg)
Nicolaas Warb, J’ai le temps, 1953. Collectie Stedelijk Museum Amsterdam. Schenking Francis Nicolas, Parijs, 1970.
Toen de inmiddels wereldberoemde Chagall in 1927 de opdracht kreeg om de fabels van La Fontaine te illustreren, wond de pers zich op over het feit dat Frans nationaal erfgoed verbeeld werd door een buitenlandse jood. Na de economische crisis van 1929 nam de vijandigheid tegen buitenlandse kunstenaars alleen maar verder toe. Bij het aanbrengen van de plafondschilderingen in de Parijse Opéra in 1960 had Chagall zelfs politiebewaking nodig.
Ontdekking
Het is geweldig dat het Stedelijk al deze verhalen kan vertellen met werken uit de eigen collectie. Alleen al de twee zalen met 38 Chagalls zijn een fraaie tentoonstelling op zich. Migranten in Parijs omvat daarnaast veel kwetsbare tekeningen, foto’s en affiches die je niet vaak te zien krijgt. Samen vormen ze een mooie reis door de tijd, langs bekende stijlen en onbekende namen.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantjosephinejpg.jpg|//images.nrc.nl/h5JRhUr3toMzu8GOfxi101PVAm8=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/09/web-2409culmigrantjosephinejpg.jpg)
Jean Chassaing, affiche Josephine Baker, 1931. Foto Collectie Stedelijk Museum Amsterdam
Sedje Hémon, wier abstracte werken in 2017 voor het eerst uitgebreid te zien waren op de Documenta in Athene, is zo’n ontdekking. Ze was opgeleid als violiste maar was na haar verblijf in het concentratiekamp van Auschwitz zo getraumatiseerd dat ze niet meer kon spelen. Haar muzikale composities zette ze voort in fijngeschilderde rasters waarin ze haar noten verbeeldde.
Ook Nicolaas Warb (1906-1957) verdient het eerbetoon dat ze nu in het Stedelijk krijgt. Deze Amsterdamse kunstenaar, die in werkelijkheid Fine Warburg heette, nam in 1929 dapper een enkele reis richting Parijs. Ze veranderde haar naam, omdat vrouwen niet serieus werden genomen door de Franse critici en haar achternaam een Duitse bijklank had, maar kreeg toch nooit echte erkenning. Haar vrolijk lichtblauwe schilderij ‘J’ai le temps’ (ik heb de tijd) uit 1953 is nu terecht uit het museumdepot opgediept. Het olieverfpaneeltje is een klein meesterwerk en straalt een heerlijke zorgeloosheid uit. Ironisch genoeg stierf de maakster kort na het maken ervan aan kanker.