Opinie

Pas het leenstelsel aan, maar waak voor basisbeursnostalgie

Studiebekostiging

Commentaar

Nu ook de PvdA zich tegen haar eigen creatie gekeerd heeft, lijkt het leenstelsel voor studenten op z’n minst bijgesteld te worden. Vier jaar na de invoering ziet een ruime Kamermeerderheid het bestaande leenstelsel niet meer zitten. Dit stelsel, ooit vurig bepleit door sociaal-democraten als Wouter Bos en Jacques Tichelaar, houdt in dat de meeste studenten via een lening zelf opdraaien voor hun studiekosten.

Bij de invoering van het stelsel, in 2015, leefde de gedachte dat hogeropgeleiden hun studieschuld prima kunnen terugbetalen doordat ze over het algemeen goedbetaalde banen krijgen. Het geld zou niet langer in het levensonderhoud van studenten gestoken worden, maar in de kwaliteit van het onderwijs. Ook zou het stelsel sociaal zijn: de bakker hoefde immers niet langer mee te betalen aan de studie van de advocatenzoon of -dochter.

Dat laatste argument is nog altijd een ongewenste simplificatie van de discussie, maar dit betekent niet dat alle argumenten voor het leenstelsel vier jaar later ineens ongeldig zijn. Daar lijkt het bijna wel op: jongeren, zo heet het nu, worden mede door toedoen van het leenstelsel met grote onzekerheden en stress geconfronteerd. Ook is er sprake van leenangst en moeilijkheden met het verkrijgen van een hypotheek.

Het is begrijpelijk dat politieke partijen zich zorgen maken over jongeren, die het op een aantal vlakken inderdaad zwaar hebben. Maar de discussie moet zuiver gevoerd worden. Niet alle genoemde problemen zijn het gevolg van de manier waarop het studeren bekostigd wordt.

Zo wordt als een van de bezwaren van het leenstelsel genoemd dat studenten minder snel op kamers gaan. Dit is echter in eerste instantie het gevolg van krapte op de woningmarkt. Ook het gegeven dat jongeren niet makkelijk een vaste baan krijgen, valt bezwaarlijk het leenstelsel aan te rekenen. Uit cijfers van het CBS blijkt bovendien dat aspirant-studenten zich door het leenstelsel niet of nauwelijks laten weerhouden om aan een studie te beginnen. De toegankelijkheid van het onderwijs is dus niet in het geding.

Het gevaar bestaat dat het leenstelsel een zondebok wordt voor alle problemen waar jongeren mee kampen. De meeste van deze problemen zullen niet verdwijnen door het stelsel weer af te schaffen. Het is misschien verleidelijk om terug te verlangen naar het oude systeem, maar basisbeursnostalgie is misplaatst. Het is nooit goed te begrijpen geweest waarom de overheid maandelijks dezelfde hoeveelheid geld uitkeerde aan de kinderen van zowel arme als rijke ouders. Zo royaal was die beurs trouwens al niet meer: iets meer dan 100 euro per maand voor thuiswonende en krap 300 euro voor uitwonende studenten.

Natuurlijk zijn er ook gegronde klachten over het leenstelsel. Zo is het onverdedigbaar dat het vrijgekomen bedrag vooralsnog niet in de kwaliteit van het onderwijs geïnvesteerd lijkt te zijn. Ook dient er te worden gekeken naar het effect van een forse studielening op de mogelijkheid om een hypotheek af te sluiten. Het zou niet in lijn zijn met de gedachte van een betrouwbare overheid om het leenstelsel na vier jaar alweer volledig te verlaten. Wel doet de politiek er goed aan om het leenstelsel te evalueren en eventuele gebreken te herstellen. Het valt daarom toe te juichen dat fractievoorzitter Lodewijk Asscher (PvdA) nu een leenstelsel met ruimere voorwaarden bepleit. Dat is een beter idee dan het herinvoeren van de basisbeurs met zijn ongewenste neveneffecten.