We zijn geen buitenstaanders

Dier en natuur NRC vraagt lezers Nederland in beeld te brengen. Zwicht niet voor de kalenderplaatjes-esthetiek.

Foto Iris Waanders

Onze planeet is een steen, heeft W.F. Hermans geschreven. Aan de buitenkant zit wat slijtage waaruit alles is voortgekomen: de microben, de planten, de dieren en de mens. „Soms veegt de natuur deze steen ergens een beetje schoon […]. De kranten spreken dan over natuurrampen, tornado’s, watersnoden, lawines, bosbranden, vulkanische uitbarstingen en aardbevingen. Er wordt gejammerd maar eigenlijk is er niets gebeurd: de steen zelf blijft onaangetast.”

Je kunt ook inzoomen op de planeet tot het broeierig warm wordt. Daar vind je dan David Attenborough, de man van Planet Earth en al die andere BBC-series, met zijn zwoele stem, snelbewegende wolkenluchten en menselijke projecties op het dierenrijk; een methode die nu zo herkenbaar is dat hij eindeloos is geparodieerd: voor bedrijfsvideo’s, „het paringsritueel van clubbers” in Nieuw-Zeeland – „Aangespoord door de anderen, neemt de jongste van de mannetjes het initiatief. Maar hij vangt bot” – en zelfs voor het leven van „de nederige plastic zak” die na een lange reis vol gevaren eindelijk zijn bestemming vind in de grote plasticsoep van de Stille Oceaan. „And so the great cycle of life starts again.

Iemand als Ruben Smit, die voor De Nieuwe Wildernis het stukje postzegelnatuur van de Oostvaardersplassen filmde alsof het de Serengeti is, staat stevig in diezelfde traditie.

Tot de rituelen van mijn jeugd behoorden dia-avondjes waarin vlinders en alpenbloemen in processie voorbij trokken. Later heb ik veel tijd in onaangename houdingen doorgebracht naast mijn broer met zijn 400mm-lens om startende en landende gieren te fotograferen bij hun richel in de Pyreneeën. Het leverde soms geslaagde foto’s op, maar ze waren tegelijkertijd een beetje onbevredigend, omdat een vale gier met zijn wapperende veren, dat schrale bontkraagje en dat ene koude kraaloog er nu eenmaal zo uitziet en al ontelbaar vaak zo is gezien. Het bijzondere zat eerder in de omstandigheden waarin de foto gemaakt was dan in de foto zelf. Maar dat kon je er dus niet aan afzien. Voor de buitenwereld waren ze tamelijk overbodig. We waren er niet in geslaagd om de natuur zo te fotograferen dat die ook zelf iets betekende.

Het ‘Hermans-perspectief’ is zonder twijfel juist, maar het is te deprimerend om er te lang over na te denken. Bij Attenborough denk ik: als er al een taal is die de natuur spreekt, waarom zou het dan die van de B-film moeten zijn?

Er is een middenweg: nuchter maar niet desolaat, warm maar zonder te schmieren. Frans Lanting is een natuurfotograaf die deze taal beheerst en er een wereldster mee is geworden. Hij werkt veel voor National Geographic, een tijdschrift dat houdt van mooie beelden, maar zelden zwicht voor kalenderplaatjes-esthetiek. Het is ook een tijdschrift dat fotografen maanden of langer de tijd gunt om hun projecten uit te werken.

Lantings eerste foto die ik me herinner was van een albatros in zijn nest op een van de Falkland-eilanden, vleugels wijduit, bang-agressief, ook op de grond majestueus. Op een recentere serie foto’s, ook van het zuidelijk halfrond, zie je ook vogels: het zijn pinguïns, niet meer dan vliegenpoepjes op een smeltende ijsschots. De foto is genomen vanaf de brug van een cruiseschip; je ziet de pinguïns in de verte, voorbij de boeg waar de pooltoeristen in hun donsjacks zijn verzameld om naar de drenkelingen van Planeet Aarde te kijken. Het zijn foto’s die hun eigen verhaal meebrengen, niet noodzakelijk dramatischer trouwens dan een varkenssnoet door een kier van een veewagen.

Er was een tijd, heeft Lanting gezegd, dat je als een buitenstaander naar de natuur kon kijken. Natuur was mooi of exotisch of angstwekkend, in elk geval niet iets waarvan wij zelf deel uitmaakten. Die tijd is voorbij.

Foto Gerda Burgess
Foto Janita Arkema
Foto Gert Hartman
Foto Nico Jaarsma