Samen kijken naar De Nachtwacht: iedereen ziet wat anders

Cultuur op komst | Interview Het Rijksmuseum wilde een kunstwerk van Rineke Dijkstra over De Nachtwacht. Videodrieluik Night Watching laat zien hoe verschillende groepen naar Rembrandt kijken.

Rineke Dijkstra, videostills uit Night Watching, 2019
Rineke Dijkstra, videostills uit Night Watching, 2019 Rineke Dijkstra

Even denk je dat je naar een satirische sketch zit te kijken. Als een groepje KPMG-accountants commentaar geeft op de schuttersgroep op Rembrandts Nachtwacht en een van hen zegt dat die kapitein Frans Banninck Cocq op hem overkomt „als een ontzettend arrogante kwal”. Waarop een ander in uiterst beschaafd Nederlands zegt dat „als je zo’n club wilt leiden je wel ego moet hebben”.

Maar nee, verzekert Rineke Dijkstra direct: niets aan haar nieuwe video-installatie Night Watching is gescript. „Het is allemaal spontaan ontstaan.” In het videodrieluik, dat vanaf 5 september te zien is in de Eregalerij van het Rijksmuseum, pal naast De Nachtwacht, beschrijven veertien groepen – schoolklassen, kassameisjes, expats en academiestudenten – wat ze zien op Rembrandts beroemdste schilderij. Geen acteurs dus, maar echte mensen, veelal afkomstig uit Dijkstra’s directe omgeving. „De KPMG-accountants had ik ontmoet op een opening in de Hermitage. Ik ben maandenlang met de casting voor deze film bezig geweest. Overal waar ik kwam, zag ik potentiële groepen.”

In het kader van het Rembrandtjaar had het Rijksmuseum fotografe Rineke Dijkstra gevraagd om een kunstwerk te maken naar aanleiding van De Nachtwacht. „Ze dachten aan een groepsportret”, vertelt Dijkstra in haar Amsterdamse studio. „Maar dat vond ik iets te voor de hand liggend.” Zelf dacht ze aan een vervolg op haar video-installatie I See a Woman Crying (2009), waarin een groep Engelse schoolkinderen kijkt naar een schilderij van Picasso. „Die video was zo mooi vanwege de groepsdynamiek tussen die kinderen. Ze beschrijven een kunstwerk dat buiten beeld is, en doen dat heel sterk vanuit hun eigen perspectief. Ik had al langer het plan om zoiets nog eens met meerdere groepen te doen. Directeur Taco Dibbits vond het gelijk een goed idee en zei: dan gaan we het ook echt voor De Nachtwacht doen.”

Ze begon met het observeren van groepen in het Rijksmuseum: wat gebeurt er als mensen met rondleiders naar De Nachtwacht kijken? „Ik ben mee gaan lopen met schoolklassen en toeristen, op zoek naar geschikte groepen. Dat casten is een belangrijk deel van het kunstwerk, dat moet ik echt zelf doen. Al vrij snel vond ik een groep meisjes van een jaar of vijftien met allemaal hetzelfde lange sluike haar. Die moest ik hebben. Ze bleken met hun schoolklas uit Oss te zijn gekomen, dus hebben we een bus voor ze gehuurd om terug te komen voor de filmopnames.”

Toeristen bleken lastiger. „Iedereen die ik aansprak, was er maar een dag of wat. Ik zag een groep Aziaten, allemaal heel klein, die ik meteen heel leuk vond. Maar die zaten dezelfde avond alweer in Venetië. Uiteindelijk zei een van de beveiligers dat hij goede contacten had in de Japanse gemeenschap. Zo kwam ik terecht bij een groep mannen, Japanse expats, die verbonden waren aan de Japanse Kamer van Koophandel in Nederland. Toen ze binnenkwamen, voelde je meteen een krachtige hiërarchie binnen de groep. Dat echode mooi in De Nachtwacht, zonder dat ik daarvoor iets hoefde te doen.”

Het filmen van Night Watching was een logistieke uitdaging, vertelt ze. Om de verschillende groepen goed in beeld te krijgen, wilde Dijkstra een neutrale, witte achtergrond. „Daardoor haal je de mensen uit hun context en til je ze meteen uit de werkelijkheid op.” In de Eregalerij werd daartoe zes avonden lang na sluitingstijd een mobiele studio gebouwd. „Om vijf uur begonnen ze de stellage op te bouwen, om half acht kon ik beginnen met filmen. Ik had vier groepen op een avond, iedere sessie duurde veertig minuten. Stipt om 23.00 uur moesten we het museum weer uit zijn.”

Aan sommige figuranten had ze gevraagd iets voor te bereiden. „Geen spreekbeurt, maar ik wilde wel dat ze zich een beetje zouden inlezen in het schilderij. Als dan één iemand uit de groep gaat praten, gaan de anderen wel mee.” De Japanse expats en de KPMG-accountants vroeg ze iets te vertellen over macht en machtsposities. „Je moet mensen een handvat geven. Ik wil graag dat de gesprekken casual en levendig zijn. Maar in de studio, met dat felle licht en de drie camera’s, is de setting juist heel artificieel. Je moet dus een situatie creëren waarin dingen kunnen gebeuren. Ik hou van dat proces, waarbij je veel ruimte overlaat voor het toeval.”

Vrijelijk praten

Het resultaat is een 35 minuten durende video-installatie waarin de diverse groepen vrijelijk praten over wat ze zien. In het begin, als de schoolklassen aan het woord zijn, verlopen die gesprekken nog vrij chaotisch en praat iedereen door elkaar. Dan zijn het de ondertiteling en het geluid die de kijker sturen in de gesprekken. Maar gaandeweg worden de observaties steeds inhoudelijker en richten de camera’s zich langer op één persoon. Zo beschouwen de studenten van het University College Utrecht op kunsthistorische wijze waarom juist dit schuttersstuk zo iconisch is. („Het is niet zo geënsceneerd en onnatuurlijk als Frans Hals”). En vragen de jonge kunstenaars van de Rietveldacademie zich af hoe het moet zijn om zo’n klassieker te maken.

Dijkstra gaf haar film zo een duidelijke opbouw mee. „Het begint met observeren. De schoolkinderen beschrijven vooral wat ze zien. De meisjes van de Kinkerbuurtschool, hier om de hoek, hadden het over een balletje op de voorgrond van het schilderij, dat misschien wel een knikker was, of het speeltje van de hond. Zelf had ik dat balletje nooit eerder gezien. Maar ik vond het bijzonder om te zien hoe ze voor dat enorme schilderij zaten en dan zo’n minuscuul detail opmerkten.”

Daarna volgt een aantal groepen dat het heeft over een persoonlijke ervaring die ze met De Nachtwacht hebben gehad. Zoals een groepje dames – „drie generaties uit een welgestelde familie” – die vertellen hoe ze ooit met alle kinderen en kleinkinderen gedineerd hebben in de Eregalerij, pal voor De Nachtwacht. Grappig is om te zien hoe rolbevestigend, sterotiep bijna, de verschillende observaties zijn. De caissières van de Jumbo waar Dijkstra haar boodschappen haalt, hebben het vooral over hygiëne in de Gouden Eeuw („Ook al was je rijk, je stonk alsnog”). De Japanse zakenmensen filosoferen hoe ze De Nachtwacht zouden kunnen gebruiken als toeristische trekpleister: als reproductie, met gaten om je hoofd doorheen te steken, zodat je foto’s op Instagram kunt zetten.

Wat heeft u het meest verrast tijdens het maken van de film?

„Dat iedereen toch vanuit zijn eigen perspectief kijkt. De Nachtwacht is het bekendste schilderij van Nederland en is eindeloos vaak gereproduceerd. Je denkt dat je dat wel kent. En toch krijg je ontzettend veel verschillende ideeën en invalshoeken te horen. Hoewel Rembrandts schilderij de aanleiding vormde, is ieder fragment van mijn film vooral een portret van een groep. Uiteindelijk gaat Night Watching over herinnering en collectief geheugen. Over hoe verschillend mensen zijn, en hoe anders mensen kijken.

„Ken je het boek Bloedverwanten van Michael Cunningham? Dat is mijn lievelingsboek aller tijden, omdat het zo mooi één verhaal vertelt vanuit verschillende perspectieven. In de literatuur werkt dat heel goed. Dan kun je steeds in het hoofd van een ander personage kruipen en laten zien hoe iedereen hetzelfde op een andere manier beleeft. Waardoor misverstanden ontstaan en er onbegrip is voor elkaar. Die vertelwijze wekt mededogen. Je begrijpt iedereen, kan overal in meegaan. Volgens mij is dat ook hoe het in het dagelijks leven gaat: iedereen bekijkt de wereld vanuit zijn eigen ervaringen en frustraties, wensen en verlangens.”

Had u zelf iets met Rembrandt voordat u aan deze opdracht begon?

„Vooral met zijn portretten. Daar zit zoveel beweging in, waardoor ze heel levensecht zijn. Bij Rembrandt lijkt het alsof de mensen zo van het schilderij af kunnen lopen. Dat probeer ik in mijn fotografie ook. Je probeert iemand te vangen, een soort aanwezigheid te creëren, door de werkelijkheid te intensiveren. De portretten van Rembrandt lijken net zo’n fotografisch moment. Je denkt nooit: die mensen hebben daar uren gezeten. Ze zijn altijd heel levendig.”

Bent u De Nachtwacht door dit project meer gaan waarderen?

„Zeker, ik ben ervan gaan houden. Er zit zoveel in: groepsdynamiek, de hiërarchie van de mannen onderling. De twee op de voorgrond zijn natuurlijk het belangrijkst. Maar als je goed kijkt, zie je dat de figuren op de achtergrond ook een verhaal vertellen, in dit geval over musketschieten. Links staat iemand met het kruit, ernaast is een persoon bezig zijn geweer te laden. Dan is er iemand die schiet, je ziet nog net het rookwolkje achter het hoofd van de kapitein, en iemand die zijn geweer schoon blaast. De hond schrikt waarschijnlijk van de knal, springt op en daarom heeft Rembrandt hem veel vager geschilderd. Die hele compositie, met al die lansen, zit zo goed in elkaar. Je blijft ernaar kijken. En dan is er nog dat mysterieuze meisje, met een kip aan haar gordel. Wat doet ze daar?”

Meer beeldende kunst om naar uit te kijken in de NRC Cultuuragenda: de culturele hoogtepunten van komend najaar

In de film zit ook een scène waarin een klein roodharig meisje tussen een groep stoere jongens staat. Hebt u haar bewust zo neergezet, als een echo van het meisje op De Nachtwacht?

„Nee, dat is puur toeval. Zij zat in de klas ‘lassen en metaalbewerken’ van een ROC. Ik dacht nog: dat meisje past er helemaal niet tussen. Maar bij het filmen bleek het juist heel goed te werken. Iemand van de crew zei: dat was precies het meisje uit De Nachtwacht. Zelf had ik die link niet gelegd. Ze schildert in haar vrije tijd, dus ze wist van alles te vertellen over verf en hoe kostbaar pigmenten waren in de zeventiende eeuw. Zij is degene die echt anders is dan de rest, bijna verlicht, net als het meisje van Rembrandt.”

Net als bij uw foto’s spreekt ook uit deze film uw voorliefde voor jongeren en jongvolwassenen. Wat is het in hen dat u raakt?

„Ik hou van hun twijfel en hun openheid. Alles is bij hen nog mogelijk. Dat heb ik ook als ik aan een werk begin. Aanvankelijk weet ik nog niet precies hoe het eruit gaat zien. Maar al werkend wordt het steeds concreter, steeds preciezer. Eigenlijk net als in het leven. Dat is de herkenning.”