‘Nou, het is bagger, hè.” De man voor me knikt richting het water. We staan aan de Maas, op het terrein van watersportvereniging (WSV) Randwijck. Op de rivier sloomt een binnenvaartschip voorbij. Blauwe lucht, warme zon, kindergeluiden uit het verwarmde buitenbad begeleiden een groep jeu-de-boulers op het pas gemaaide grasveld.
„Bagger?”
„Geen wind.” Ah, een zeiler. „Het moet poeieren”, zegt mijn schipper van vandaag. We gaan toch maar. Ik lift per boot door Nederland. De provincies door met elke boot die me wil meenemen. De polyvalk, een open kielboot, brengt ons eerst stroomopwaarts naar de grens.
Mijn broer is een zeiler, ik kwam nooit verder dan fokkenmaat. Tot kort geleden. Ik nam zeilles, stond voor het eerst achter het roer en lees de ene na de andere blog over exotische vaarbestemmingen: rondje Atlantic, rondje wereld. Zou een rondje Nederland ook exotisch zijn? Als ik op het water ben, is het of panelen verschuiven en er zich een ander land openbaart. Een natie in een natie. Dat land wil ik bereizen. Wie ontmoet ik? Waarin varen ze, met wie en waarom? Welke verhalen hoor ik?
Twee weken voor mijn vertrek belt een vrijwilliger van het Watersportverbond. „Ik heb Limburg rond. Alle schippers weten waar ze je wanneer moeten oppikken.” Wat? Dat is niet bedoeling. Na een oproep op Facebook kreeg ik zijn nummer door, ‘want hij kent iedereen op het water in Limburg’. Ik had beter moeten uitleggen wat ik wilde gaan doen: liften van boot naar boot en geen georganiseerde opstaptrip.
Emile Frijns, op wiens boot ik de eerste nacht slaap, is voorzitter van WSV Randwijck. Zijn grootouders waren eind jaren 50 al lid. „Het was eerst een roeivereniging. Het begon in de oorlog, toen ze hier Engelse piloten de Maas overroeiden, naar veilig gebied.” Er is een ballotagecommissie. „Vind ik wel fijn”, zegt de schipper. „Dan weet je toch dat er nette mensen lid worden.”
Gele grensboeien in het water geven aan welke golven Belgisch zijn. Aan de westzijde van de Maas is de Sluis van Ternaaijen, de grootste binnenvaartsluis van Europa. „Twee jaar terug schoof de grens een stukje op”, zegt Frijns. „Dit deel is geruild voor een schiereiland dat weer van België was.” Hij wijst naar links. „Dit was jarenlang een soort vrijstaat. Veel drugs, dealen, groepen met illegale kampeerders. De Belgen kwamen niet handhaven. Ze konden er niet komen, want daarvoor moesten ze de Maas oversteken.”
Als we in België zijn, gaan we overstag. Twee zwanen zwemmen woedend naar onze boot. „Wil jij het land binnenzeilen? Leuk voor je verhaal.” De schipper haalt een zakje met boterhammen uit zijn tas en strooit wat in het water. De zwanen happen haastig. Het was honger, slechts hun maag bleek boos.
Log
Bruggen: 4. Sluizen: 2. Mannen langs de oevers met ontbloot bovenlijf achter een hengel: 12.
Watersport in Limburg floreert. Ik hoor bij vrijwel elke boot waar ik opstap verhalen over wachtlijsten bij jachthavens, over een gebrek aan zeilinstructeurs, over een tekort aan vrijwilligers bij watersportverenigingen. Alle verenigingen en jachthavens waar ik langskom, werken met een ballotagecommissie. Roei- en Zeilvereniging Maas & Roer heeft zeshonderd leden. „Zo’n 60 procent daarvan is Duitser”, vertelt de voorzitter. „Dat houden we scherp in de gaten. Wij streven naar 50-50. Er wonen twintig miljoen Duitsers in het Ruhrgebied. De watersporters onder hen willen over de grens recreëren. Bij ons.”
Het watersportgebied is hier relatief jong. Dankzij het baggeren naar grind komt er jaarlijks vaargebied bij. „Kijk maar naar het verschil.” Een schipper met wie ik meevaar tussen Neer en Arcen legt twee waterkaarten op tafel. Op de kaart van 2005, rechts van boei ML36A en ML36B (ML staat voor Maas Limburg), zie ik een blauw vlak. Op de kaart van 2018 is datzelfde vlak tien keer groter. De schipper tekent met een stippellijn op de kaart tot hoe ver het water nu komt. „Kom, dan kun je het met eigen ogen zien.” We varen langs het verboden-in-te-varenbord het grindgat op. Een baggermachine spuit brommend net gevangen prooi in een containerschip.
Havens zijn snoepwinkels voor mij. Boten, rij na rij. Ik wil elke kajuit in, onderdeks kijken, even meevaren en hop, weer afstappen, want wie vaart dáár? Overdag knik, luister en kijk ik, ’s avonds log ik. Ik lig op kajuitbanken te typen, in havengebouwen, in zeilverenigingsclubgebouwen. „Je mag hier wel slapen. Hier is de wc. Oh ja, we hebben geen licht.” Ik kronkel omhoog, boot na boot. Vooral motorboten. Zeilboten zijn hier minder in trek, omdat de wateren niet aaneengeknoopt zijn voor zeilboten hoger dan 9 meter. Er is geen staandemastroute.
„Wil je nog iets?”, vraagt een schipper bij het afscheid. Ik kijk naar de zwarte haren boven zijn blauwe ogen, Pietje Bell gaat varen. Tik, tik, gaan de lijnen tegen de masten. Ik wil met je naar bed, zeg ik. Maar niet hardop.
Nieuwe boot, nieuwe schipper. Al bijna dertig jaar vecht Hennie Peeters tegen de grindboeren. Hij procedeerde drie maal tot aan de Raad van State en was begin jaren 90 mede-oprichter van het Federatieve Verbond tegen Ontgrinding.
„Alles draait hier om grind.” We zeilen over het Belgische deel van de Maas in zijn Itchen Ferry 25, een zeilboot die het spookweer van de Engelse kustwateren aankan. „De ontgrinders kopen via rentmeesters al zestig, zeventig jaar gebieden op. Waar boeren hun bedrijf niet kunnen overdragen, verkopen ze het aan zo’n grindboer.”
We suffen langs oevers, af en toe kucht de wind. „De grindboeren ontnemen het Limburgs landschap veel. Het lijkt nu wel groen, maar het zijn vooral wilgen. In deze onnatuurlijke meren vind je maar tot vier meter diepte flora en fauna. Er zijn grindgaten die meer dan dertig meter diep zijn. Daarnaast wordt de Maas breder gemaakt, eigenlijk te breed voor optimale natuurontwikkeling, want zo gaat de stroomsnelheid naar beneden. Met alle gevolgen van dien.” Gevolgen? „De Maas is schoner geworden als je het vergelijkt met een aantal jaar geleden, maar nogal altijd komt er veel slib met zware metalen langs. Door een lagere stroomsnelheid, blijft hier vervuilde grond achter. We varen op de deurmat van Nederland.”
Log
Beaufort: 3. Stukken vlaai: 6. Getrouwde stellen om mij heen: duizenden. Keren dat ik moet plassen op een boot: 24. Provincies: 1. Hoe kom ik Limburg uit?!
„We gaan twáálf knopen”, roep ik. De schipper schudt zijn hoofd. „Twaalf kilometer.” O ja, ik zit weer op een motorboot. Ik wijs naar de vele bomen die dwars op de oevers liggen. Door de storm? „Bevers. Er zijn er tussen de acht- en negenhonderd in Limburg. Veel te veel. Ze hebben geen natuurlijk vijanden meer.”
Van een motorboot weer op een zeilboot. Ik loop met een schipper in de schemering over de steigers van zijn zeilvereniging. „Zeg, misschien zie je vannacht wel een …” Er schiet een bruin behaard monster van twintig meter uit het riet, op nog geen halve meter naast ons.
„Was dat er een?”, schreeuwfluister ik en knijp in de arm van de schipper. „Ja.” Ik heb een bever gezien! In mijn bed luister ik naar het riet. Het ritselt de hele nacht.
Bij Arcen stap ik bij twee Duitsers in een zeilboot. „Fijn dat ik mee mag varen”, zeg ik. „Aber natürlich, nicht alle Deutschen sind böse.” De buik van de schipper is gemaakt voor zijn bulderlach. Hij vaart al vele jaren op het Limburgse water. „Wij zijn Nederrijnbewoners, we zijn het hier gewend om de grens over te gaan.” Lyda Dijkshoorn, een zeiler die ik op de wal langs de Maas ontmoet, noemt zichzelf ‘euroregionaal’. „Ik ben Nederlander, woon in België, zeil in Limburg, werk in Utrecht. Wij zeilen over de grenzen.” De Duitse schipper draagt een T-shirt met de naam van de boot. „Wir fahren mit neun Männer, neun Freunden. We hebben ook petten en broeken, maar verder gaan we niet. Je moet toch een beetje oppassen dat het niet gaat lijken of de Duitsers weer in uniform door de straten gaan.”
Log
Fietsveren: 8. Grindgaten: minstens 12. Molen: 1. Open kielboten: 2. Vrouwelijke schippers: 0.
„Nee? Geeft niet, dan vraag ik het daar.” Ik probeer niet te hollen over de steiger. Volgende boot. Wie zit hier? Laat me raden: manvrouw, wit, zestig, hij met krant, zij met boek. Ik kijk achterom, het vorige grijze golfstel kijkt me vanuit hun veilige kuip na. Zal het haar hier lukken?
„… door het land per boot”, leg ik weer uit.
„Wat leuk.” Dat is meestal de eerste reactie. Gevolgd door een ‘vind je dat niet eng’ van haar en een ‘kom aan boord, dat praat makkelijker’ van hem. Maar ze gaan niet waar ik heen moet. Ik kijk langs de boten. Allemaal motorboten. Allemaal liggenblijvers. „Vraag nog even in die platbodem.” Ligt hier een platbodem?
„Schipper?” Ik klop op de kajuit.
„Bitte?” Een grijze baard komt uit het luik. Ik leg uit waar ik heen wil. En of …
„Tuurlijk mag je mee.” Hij vaart dit jaar voor het eerst. Zijn vrouw overleed een paar maanden terug. „We waren zestig jaar getrouwd. Het was een verboden relatie. Ik was een mof, zij woonde net aan de andere kant van de grens.” Hij kijkt over het water. „Het was oorlog.”
De volgende morgen meld ik me om half tien. We varen stroomaf, Limburg uit.
Wieke van Oordt lift per boot door Nederland. Welk land openbaart zich vanaf het water? Zij doet verslag van het begin, midden en eind van haar reis. Vandaag vanuit Limburg. Volgende afleveringen: Drenthe en Zeeland.
- hyphen
– en-dash
— em-dash