Ernst Homburg: „Op verjaardagen durfde je niet meer te zeggen dat je chemicus was.”

Foto David van Dam

Interview

Gif in gebak, snoep, behang en milieu

Ernst Homburg Scheikundige en wetenschapshistoricus

Ernst Homburg stelde een boek samen over de ontdekking en regulering van gevaarlijke stoffen. „Soms gaat angst te ver.”

Begin 19de eeuw was in Europa glanzend groen snoep en gebak op de markt, gekleurd met ‘Schweinfurter groen’, een giftige koper-arseenverbinding. Tussen WO I en WO II adverteerde de Amerikaanse loodindustrie dat waterleidingen, rioolbuizen en verf met lood hielpen om mensen gezond te houden, terwijl al bekend was dat lood giftig is. Vlak na WO II werd in de Verenigde Staten kinderbehang verkocht bedrukt met Disneyplaatjes en geïmpregneerd met het bestrijdingsmiddel DDT, tegen lastige vliegen. In Japan begon men rond die tijd eindelijk de itai-itaiziekte goed te onderzoeken: een zeer pijnlijke botaandoening die vooral vrouwen trof, door cadmiumvergiftiging van mijnbouw in de buurt.

Wat leefden mensen vroeger gevaarlijk! En wat is de wereld tegenwoordig veilig! Of… misschien toch niet? Dat gevoel houd je over aan het boek Hazardous Chemicals, samengesteld door wetenschapshistorici Ernst Homburg en Elisabeth Vaupel. Het bevat de ‘biografieën’ van een tiental gevaarlijke stoffen, van hun ontdekking tot de manier waarop ze gereguleerd werden. Van sommige (lood) was het gevaar al langer bekend, van andere (cadmium) werd dat plotseling pijnlijk duidelijk.

Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw werden verschillende soorten gevaar onderscheiden. Naast acuut giftig kunnen stoffen ook carcinogeen (kankerverwekkend) of mutageen (DNA-beschadigend) zijn, of teratogeen: schadelijk voor de foetus, zoals thalidomide (softenon). Ook kunnen bestrijdingsmiddelen zich in het milieu ophopen en uiteindelijk de top van de voedselketen bereiken: de mens. Dat beschreef zeebioloog Rachel Carson voor het eerst voor een groot publiek in haar boek Silent Spring (1962). In de jaren erna gebruikten de VS bestrijdingsmiddelen als Agent Orange in de Vietnam-oorlog. „De verre landen zijn [...] ontbladeringslanden”, zongen Jenny Arean en Frans Halsema vanaf 1971.

„We wilden die collectieve leerprocessen beschrijven aan de hand van een aantal chemische verbindingen”, vertelt Ernst Homburg aan de telefoon. „Hoe begrippen als mutageniteit en carcinogeniteit werden ontdekt, hoe die doorwerkten in de publieke opinie en hoe in de loop der tijd wettelijke kaders werden ontwikkeld.”

Dat laatste ging vaak tergend traag, al vielen er doden. Waren wetgevers en fabrikanten dom of immoreel?

„Ik denk eerder dat er sprake was van belangentegenstellingen. Vanuit het oogpunt van gezondheid en milieu was het immoreel om bepaalde stoffen te blijven produceren en gebruiken, maar het leverde ook werkgelegenheid op en welvaart.

„En er waren verschillende reguleringsculturen. Dat beschrijft Joost Mertens bijvoorbeeld in zijn hoofdstuk over Schweinfurter groen. In Pruisen zei men: het is gevaarlijk, dus is het verboden; in Frankrijk niet. Daar was door de revolutie een liberale cultuur ontstaan waarin regering, wetenschappers en fabrikanten samenspanden. Die mensen kwamen uit dezelfde sociale strata, hadden op dezelfde scholen gezeten. Ze gingen uit van zelfregulering: als wetenschappers maar genoeg publiceren dat iets gevaarlijk is, moeten mensen verder zelf maar besluiten of ze het gebruiken, anders wordt de economie gefnuikt.”

Is het tegenwoordig echt veiliger? Waar is het nu onveilig?

„In de Derde Wereld. Dat had nog sterker in het boek gekund. De arbeidsomstandigheden in de textielindustrie en de chemische industrie die wij in de 19de eeuw hadden, zie je daar nu nog. En we exporteren ons afval naar Afrikaanse landen en Bangladesh, we laten westerse schepen in derdewereldlanden ontmantelen. Dat zijn vreselijke toestanden, mensen werken er met zeer onveilige materialen.”

En dicht bij huis?

„In de EU zijn de laatste decennia goede stappen gezet in regelgeving met het REACH-initiatief, Registration, Evaluation and Authorization of Chemicals. Dat is gebaseerd op wetenschappelijke consensus: bedrijven moeten gegevens aanleveren over hun chemicaliën, vergelijkbaar met wanneer je een nieuw geneesmiddel op de markt wilt brengen, maar minder streng. Maar er zijn nog wel pijnlijke kwesties geweest, bijvoorbeeld met chroom-6.” Dat is een kankerverwekkende vorm van chroom die gebruikt wordt bij het aanbrengen van roestwerende verf, bijvoorbeeld op treinen, bruggen en militair materieel. In 2014 bracht NRC aan het licht dat Defensie-medewerkers die er in de jaren 80 en 90 zonder goede bescherming mee moesten werken, ernstig ziek waren geworden. „Voor een deel was al bekend dat chroom-6 gevaarlijk was. Maar kennelijk werkte het zó goed dat Defensie heeft doorgezet en te weinig bescherming heeft geboden.”

Chroom-6 wordt nog steeds gebruikt. Het boek beschrijft dat de discussie over regulering van gevaarlijke stoffen steeds vaker vastloopt in moeizaam gelobby.

„Ja, de discussies raakten in de jaren 70 zeer gepolitiseerd. De industrie mobiliseerde vaak ‘tegendeskundigen’, vergelijkbaar met de merchants of doubt in de tabaksindustrie. Die moesten dan aantonen dat eigenlijk álles onzeker is. En vaak is het probleem ook dat het heel lastig is de effecten van een kleine dosis van een stof op de lange termijn te bekijken.”

In uw inleiding haalt u het bekende citaat van de 16de-eeuwse Zwitserse onderzoeker Paracelsus aan, dat alles eigenlijk gif is, afhankelijk van de dosis. Dat idee wordt pas in de 20ste eeuw in het debat ingezet. Was Paracelsus zijn tijd zo ver vooruit?

„Nee, hij bedoelde iets anders. Hij was een heel magische denker, voor hem had een dosis niet met hoeveelheden te maken, maar met het evenwicht tussen de goede en slechte kant van een stof. In Google Books zie je dat dat citaat in de 18de en 19de eeuw nooit genoemd wordt, maar in de jaren 20, 30 weer opduikt in een discussie over conserveringsmiddelen, als argument van de voedingsindustrie. Die halen Paracelsus dan aan als ‘heel oud inzicht’, maar dat is lariekoek.”

Zo’n citaat vergroot ook weer de publieke onzekerheid.

„Ja. Soms gaat de angst van mensen trouwens ook te ver. Bijvoorbeeld voor straling van gsm-masten en mobieltjes. Er is volgens mij geen doorslaggevend bewijs voor het gevaar daarvan, maar ‘straling’ is zo’n beladen begrip…”

Op een gegeven moment, schrijven jullie, gaat het woord ‘chemisch’ bijna ‘gevaarlijk’ betekenen.

„Ja, dat heb ik in de jaren 70 echt zien gebeuren. Dat je op verjaardagen niet meer durfde zeggen dat je chemicus was, haha. En scheikunde was een degelijk schoolvak, maar chemie, dát was iets heel gevaarlijks. Terwijl het synoniemen zijn.”