‘Je glucosemeter toont dit getal, is dit een hypo?” Een patiëntje van negen jaar zit gehurkt voor robot James en knikt. „Iets harder”, zegt kinderarts Inge Gies. „Anders verstaat hij je niet.” Het jongetje lacht verlegen naar het apparaat. „Já.” Met de typische intonatie van een spraakassistent geeft het lila verlichte ding antwoord: „Helemaal juist – je moet nu snel een dextrosetablet of een blikje cola nemen – zeg ja als je dit begrijpt.”
Net als de andere kinderen die vandaag op consultatie komen in het Universitair Ziekenhuis (UZ) in Brussel, heeft het jongetje diabetes type 1 – een auto-immuunziekte waardoor het lichaam zelf geen insuline aanmaakt en de bloedsuikerspiegel geregeld moet worden met pompjes, prikken, metertjes en bijtijds een blikje cola. Een hoge of juist heel lage bloedsuikerspiegel (een ‘hypo’), kan voor patiënten levensbedreigend zijn.
Voor dit patiëntje is dat inmiddels een dagelijkse realiteit, hij weet al drie jaar dat hij diabetes heeft. De antwoorden die hij de sociale robot tijdens de quiz geeft, zijn dan ook allemaal goed. Glunderend zit hij tegenover het scherm, dat het gezicht van de robot vormt. „Vond je het leuk?” vraagt Gies. Hij knikt weer. „De robot praat veel rustiger dan de zusters.”
Zelfstandig rolt robot James door de gangen van het UZ Brussel, de plattegrond van de afdeling kent hij uit het hoofd. Kinderen springen op als James voorbijkomt, „Mama! Kijk!” Maar zo’n beeld kan ook angst oproepen: zijn dit de apparaten die in de toekomst onze banen inpikken?
Werk verandert
Als robotisering en automatisering hun opmars in het huidige tempo voortzetten, zijn er tegen het jaar 2022 wereldwijd 75 miljoen banen verdwenen, schatte het World Economic Forum vorig jaar. Maar, schreef de denktank ook: de economische groei die dat mogelijk maakt, biedt weer ruimte voor het ontstaan van nieuwe banen – 133 miljoen, volgens dezelfde grove schatting.
Ton Wilthagen, hoogleraar arbeidsmarkt aan Tilburg University, spreekt daarom liever van werk dat verandert. „Vergelijk ons bureau eens met het bureau van veertig jaar geleden. Er staat een computer, het faxapparaat kwam, verdween ook weer, het internet verving de boekenkast.” Zo werkt een accountant niet meer met schoenendozen vol administratie, dat krijgt hij nu digitaal. „Maar zeg je dan: ‘De accountant is verdwenen’, of zeg je: ‘Het werk van accountants is veranderd?’”
Zonder schoenendozen is er meer tijd over voor andere werkzaamheden, beargumenteert Wilthagen. En dat maakt ons werk vooral efficiënter. Zo ook in het UZ Brussel, waar de sociale robot geïntroduceerd werd om de zorg voor de kinderen te verbeteren.
De plattegrond van de afdeling kent robot James uit z’n hoofd
Want dát het jongetje nu precies weet hoeveel insuline hij bij elke maaltijd moet inspuiten, wat hij moet doen als hij flauw wordt en welke invloed buitenspelen heeft op zijn bloedsuikerspiegel – wil nog niet zeggen dat het eenvoudig was al die dingen op zesjarige leeftijd uit het hoofd te leren.
In België worden kinderen met diabetes type 1, anders dan in Nederland, na de diagnose meteen een week opgenomen om al die kennis tot zich te nemen. Maar in die week merkte Inge Gies, hoogleraar en kinderarts op de afdeling diabetologie, dat er wel héél veel op de kinderen afkomt.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/web-2607ecoikrobot02jpg.jpg|//images.nrc.nl/hhsK3ziw_YJHZRtF4sdyjaKtxzs=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/web-2607ecoikrobot02jpg.jpg)
Foto Olivier Middendorp
Nieuwe gewoonten
Een meisje van vijftien herinnert zich die eerste week nog goed. Ze was acht jaar en „heel boos en heel verdrietig”. „Ik heb adhd, wist dat óók pas net, dus dat vond ik heel moeilijk.” De insulineprikken weigerde ze te nemen. „Papa, mama en alle verpleegsters moesten me vasthouden.”
Het aanleren van nieuwe gewoonten gaat wel vaker minder goed dan de artsen zouden willen. Komen de kinderen na de opname op controle, dan blijken het rekenen en insuline spuiten vaak nog moeizaam te gaan, vertelt Gies. „Daarom zijn we gaan zoeken naar manieren om de educatie speelser en gemakkelijker te maken.”
Een sociale robot kan, in potentie, meerdere problemen tegelijk oplossen. Gies: „Een robot is er ’s avonds, als de gespecialiseerde verpleging naar huis is, maar papa en mama alle tijd hebben om nieuwe dingen te leren.” Een robot is geduldig, raakt anders dan de verpleging niet gefrustreerd als een kind iets na tien keer uitleggen nog niet snapt. En de robot is persoonlijker dan een tablet – James kan ‘aan’ springen als het tijd is om te eten.
Na twee jaar testen, onderzoeken en programmeren onder begeleiding van universitair onderzoekscentrum IMEC in Leuven, heeft het UZ Brussel nu twee robots in gebruik. De grootste les: „Kinderen vinden de robot razend interessant, en dat helpt bij het onthouden van informatie.” Ook de verpleging is enthousiast, zegt Gies. „Aanvankelijk dachten ze: waar komt die nu weer mee? Maar ze merken dat ze meer tijd hebben zo’n hele consultatie rond te krijgen.” Er is méér tijd om de kinderen goed te ondervragen, omdat James een deel van de educatie op zich neemt. „En als de robot met de kindjes is, hebben zij weer de tijd dat gesprek te administreren.”
Het gevolg is niet dat er minder verpleging nodig is, maar dat de zorg verbetert. Gies: „Uiteindelijk moet het apparaat de verplegers en artsen vooral werk uit handen nemen.”