Al met al heeft de Staat der Nederlanden in het oordeel van de Hoge Raad over Srebrenica met een zeer beperkte ‘10 procent aansprakelijkheid’ onverwacht meer van z’n blazoen weten te redden, dan zich eerder liet aanzien. Het was echter juridisch een narrow escape, 24 jaar na de genocide door de Bosnische Serviërs. Voor de nabestaanden is dit een tegenvaller. Voor hen is een zeer krappe, vooral symbolische erkenning overgebleven.
In Srebrenica moest in 1995 een internationaal in de steek gelaten Nederlands VN-bataljon eerloos de aftocht blazen tegen een overmacht van Bosnische Serviërs. Achteraf rees de vraag of zij daar wel alles hebben gedaan om burgerlevens te redden in de genocide die volgde. Wat kon er van hen onder die omstandigheden (nog) worden verwacht, bij de bescherming van de lokale moslimbevolking? Eerder oordeelde de rechter al dat in het geval van drie eigen, lokale personeelsleden Nederland onrechtmatig en dus ook militair laakbaar handelde.
In deze casus stelde de Hoge Raad de aansprakelijkheid dus naar beneden bij. Maar ten minste even belangrijk was het oordeel dat het helpen scheiden door Nederland van de mannen van de vrouwen en het vormen van een sluis om het vertrek van de vluchtelingen te vergemakkelijken uiteindelijk toch niet onrechtmatig is geweest. Lagere rechters vonden van wel. De Hoge Raad vindt het alleen dubieus dat de 350 mannelijke vluchtelingen die op de Nederlandse compound waren achtergebleven niet de keus is geboden om daar voor eigen risico te mogen blijven. Niet dat het veel had uitgemaakt. De Hoge Raad schatte hun kans op overleven dus op 10 procent – niet op 30.
En dat is dan ook meteen het curieuze aan dit vooral feitelijke oordeel. De maatstaf 10-30 suggereert een nauwkeurigheid voor kansberekening in oorlogssituaties die niet anders dan subjectief kan zijn. De Hoge Raad weegt dezelfde omstandigheden rondom de compound op basis van dezelfde argumenten. Zowel het Hof als de Hoge Raad vond de kans op overleven klein – de ene rechter kende er het percentage 30 aan toe, de hogere rechter vond ‘al met al’ de kans ‘klein, maar niet verwaarloosbaar’ en kwam ‘dus’ op 10 procent. Maar was het verschil tussen klein (Hof) en heel klein (Hoge Raad) wel groot genoeg om dat ook te willen corrigeren? De hoogste rechter, toch al niet aangewezen om de feiten opnieuw te beoordelen, had ook bescheidener kunnen blijven en het feitelijke oordeel van het Hof intact kunnen laten. Ook dat zou als een wijs oordeel hebben kunnen kwalificeren.
Nu blijft toch het beeld hangen van de weegschaal waarop de aansprakelijkheid per gram is af te lezen. Dat vraagt veel van het inlevingsvermogen van de burger in de magie van de hoogste rechter. Recht is geen natuurkunde. Anderzijds: in ieder rechterlijk oordeel zit een subjectief element. Het is nooit alleen maar kennis en logica, maar ook intuïtie, gevoel voor verhoudingen, innerlijke overtuiging. En ja, er speelt hier ook een ‘raison d’état’. Het belang van de Staat om in zeer gecompliceerde oorlogsomstandigheden de civiele aansprakelijkheid zo ver mogelijk buiten de deur te houden. Iedere militaire missie waar Nederland aan deelneemt vindt plaats in internationaal verband veelal onder gedeeld commando, met de eigen soevereiniteit en dus aansprakelijkheid in een apart rugzakje dat ook nog meemoet. Dan is 10 procent een soort eigen risico, dat er misschien nog net bij moet kunnen. Het zou zomaar kunnen dat ook dat bij de hoogste rechter een rolletje speelde.