Potje breken, potje betalen. Daar hebben we geen moeite mee zolang we allemaal ongeveer een idee hebben hoeveel zo’n potje moet kosten. Moeilijker wordt het voor zaken waar niet zo makkelijk een prijs op te plakken valt. Aanzetten tot haat jegens migranten: 5000 euro. Migranten redden op zee: tot 85.000 euro (als je al geen 4 jaar cel krijgt). Mensen hebben het vaak moeilijk om een prijskaartje te hangen aan iets wat deels of volledig immaterieel is.
Hoe kwantificeren we eigenlijk dat wat niet te kwantificeren valt? De problemen beginnen eigenlijk al met zaken die ogenschijnlijk een objectieve materiële waarde hebben. Dan treden er al wat merkwaardige verschijnselen op. Vraag iemand bijvoorbeeld wat hij bereid is te geven voor een boek en hij zal een prijs geven. Als je dezelfde persoon echter eerst het boek had gegeven en hem vervolgens had gevraagd hoeveel hij ervoor moet hebben om het af te staan, dan had hij een groter bedrag genoemd. Dat noemen we het endowment-effect: het louter bezitten van iets zorgt ervoor dat we de waarde ervan hoger inschatten.
Schade ervaren
Zelf voerden we recent onderzoek uit naar hoe mensen schade ervaren. We legden proefpersonen een schadegeval voor waarin een fietser een aanrijding veroorzaakte. Iedereen kreeg te horen dat de schade in totaal 10.000 dollar bedroeg, maar waar de schade uit bestond, varieerde. Eén groep kreeg te horen dat het herstelkosten voor een auto betrof (de fietser had een auto aangereden). De andere helft kreeg te horen dat het over kosten voor letselschade ging (de fietser had een voetganger aangereden).
Vervolgens gingen we kijken naar schikkingsonderhandelingen en observeerden dat vooral bij letselschade mensen de financiële messen slijpen. Het minimumbedrag waarvoor ze willen schikken ligt dan een stuk hoger dan voor autoschade, zelfs al is het kostenplaatje hetzelfde voor beide. In een vervolgstudie observeerden we bovendien dat zelfs als ze de maximum compensatie krijgen, mensen bij letselschade ook minder tevreden blijven. Het ene potje is dus blijkbaar het andere niet, zelfs als de kostprijs dezelfde is.
Hopeloos
Hebben we het al moeilijk om materiële zaken consistent een waarde te geven, dan wordt het helemaal hopeloos als we iets moeten waarderen wat enkel en alleen immaterieel is. Een voorbeeld: In Nederland kennen we een systeem van smartengeld, waarbij ook immateriële schade gecompenseerd kan worden. Om dergelijke schadevergoeding voor leed en gederfde levensvreugde te berekenen wordt er een voorspelling gemaakt van de omvang en duur van de smart.
Laten we als mensen nu net heel slecht zijn in het inschatten van de duur en omvang van smart. Onderzoek naar affective forecasting toont bijvoorbeeld aan dat mensen een impact bias hebben: We overschatten de emotionele impact van een gebeurtenis, zowel in intensiteit als in duur. We vergeten dat er ook andere zaken ons geluk bepalen.
We vertonen ook immune neglect: we onderschatten onze capaciteit om tegenslagen te verwerken. Om het met een voorbeeld te zeggen: we denken dat een been verliezen ons latere geluk sterk gaat hypothekeren, terwijl mensen die daadwerkelijk een been verloren hebben toch in staat zijn om even of bijna even gelukkig te zijn als mensen met twee benen.
Correct inschatten
Het is een goede zaak dat het recht ook immateriële schade erkent, want soms is het ten gelde maken ook de enige manier om iets te erkennen. Echter, het correct inschatten van immateriële waarde is iets waar we soms niet zo goed in zijn. Daarbovenop maakt het feit dat er een exact bedrag op iets immaterieels geplakt wordt, nog eens extra moeilijkheden los. Plots kunnen we immateriële zaken, zoals leed, met elkaar gaan vergelijken in financiële termen. Iets wat eigenlijk als ondeelbaar beschouwd werd, wordt plots iets waar een specifiek prijskaartje aan vast hangt en waarvan we nu kunnen zien hoe goedkoop of duur het is in vergelijking met andere zaken. Plots kun je leed met auto’s vergelijken en dat wringt soms. Dergelijke vergelijkingen noemen we taboo trade-offs en die vallen ons zwaar.
Wringen
Ook bij het bestraffen van inbreuken wordt er vaak een prijs gekleefd op iets wat op zichzelf immaterieel is, zoals bijvoorbeeld aanzetten tot discriminatie. Ook dan zal de vertaling naar geld voor velen wringen. Voor Wilders zal 5000 euro een waanzinnige eis zijn voor het uitdrukken van een mening. Maar voor slachtoffers van discriminatie zal diezelfde 5000 euro altijd belachelijk laag zijn.
Het probleem kan dan worden dat je als rechtsapparaat riskeert je geloofwaardigheid te verliezen. Dan kun je je beter afvragen of een dergelijke inbreuk met een boete bestraffen wel een goed idee is en of er geen alternatieve straffen bestaan die taboo-trade-offs vermijden. In België werd radicaal-rechts politicus Dries Van Langenhove, verdacht van inbreuk op onder andere de negationismewet, verplicht op museumbezoek gestuurd. Hij kreeg een privérondleiding in de Dossinkazerne, een voormalig doorgangskamp richting de concentratiekampen van de nazi’s. Misschien dat het naar analogie geen slecht idee is om ook Wilders even een weekje te laten werken tussen de migranten die hij beledigd heeft. Wel oppassen dat het geen hulpactie ter zee betreft of de straf zou wel eens veel zwaarder kunnen uitvallen.
Pieter Desmet is als universitair hoofddocent in Behavioural Law and Economics verbonden aan de Rechtenfaculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam. De Gedragscolumn reflecteert op de actualiteit vanuit de psychologie en wordt geschreven door sociale wetenschappers.