Niek & Lotte
Op het laatst gaven Ellen de Bekker en Rob Wieggers elkaar elke week een high five. Ze kenden de statistieken, ze hadden de boeken gelezen. Na week 26 overleeft de helft. Een baby die na 28 weken zwangerschap geboren wordt, heeft een overlevingskans van 80 procent. Nog een weekje erbij en het is 90 procent.
Jarenlang was ze maar niet zwanger geworden. Een arts had de kans dat het zou lukken eens geschat op 15 procent. Maar het lukte toch.
De eerste aan wie ze het vertelde, na vijf weken zwangerschap, was haar jongere zus Margot. Dat was in de trein, begin december 2013, beiden terug van hun werk, van Den Haag naar Utrecht. Een foto van de echo, groots en wervelend als een sterrenstelsel, had ze thuis op de koelkast geplakt.
’s Avonds appte ze Margot nog eens wat het meest bijzondere van alles was, waar ze maar niet over uit kon.
„Twee!”
Het werd zwaar. Drie keer lag Ellen meerdere dagen in het ziekenhuis. In week 17 was het omdat ze vruchtwater leek te verliezen; de arts liep de ruimte uit met de mededeling dat er binnen drie uur een miskraam zou zijn. In week 19 werd een cerclage ingebracht om de baarmoedermond dicht te houden, in week 24 leek het even of ze al weeën had.
Ze keek veel op websites met kleren voor prematuurkindjes. Ze kunnen zó klein geboren worden, daar zijn geen merken voor, alleen webshops van mensen die met de hand iets maken. Ook voor doodgeboren kindjes kun je daar iets bestellen. Voor de begrafenis. Daar keek ze ook naar.
Het highfiven begon rond week 26. Bij de V&D in Hoog-Catharijne durfde Ellen toe te geven aan haar lichte optimisme en twee Nijntje-setjes voor haar twee-eiige tweeling te kopen. In de kleinst verkrijgbare maat, maatje 44. Rob ging langs bij een vriendin van basketbal die in week 29 bevallen was. Hij wilde de foto’s zien, in het ziekenhuis met alle slangetjes, hij wilde de verhalen horen. Zijn baas had ook een te vroeg geboren kindje gekregen. Die zei: het blijft soms niet uit zichzelf ademen. Dat zijn dalinkjes, dan zie je op de monitor: hartslag omlaag, ademhaling omlaag, saturatieniveau omlaag. Dan wordt-ie blauw en moet je blazen, of aan het voetje friemelen. Niet schrikken, het gebeurt continu.
Die verhalen hielpen. Om te weten wat er kwam. Om voorbereid te zijn.
In de nacht van 5 op 6 juni 2014, rond enen, werd Ellen wakker van een blaffende hond op straat. Een moment later voelde ze: o, vliezen gebroken. Ze ging op een handdoek in bed zitten en maakte Rob wakker.
Kom, zei ze, we moeten naar het ziekenhuis. Het begint. Het begint nu echt.
Dat was met 31 weken en 6 dagen.
De maten van baby- en kinderkleding zijn afgeleid van de lengte. Maat 50, de kleinste reguliere maat, is voor baby’s die van kruin tot teen pakweg 50 centimeter lang zijn. Daarna gaat het in stappen van zes, naar 56, dan 62, en zo verder. In de meest gebruikte zwangerschapsapp van Nederland, Pregnancy+ van Philips Avent, is de schatting dat een voldragen baby („zo groot als een watermeloen”) tussen de 3 en de 4 kilo weegt en 49 tot 52 centimeter lang is.
Maat 50, of tussenmaat 50/56, is wat aanstaande ouders in hun zorgeloze voorpret al in huis halen. Het is de maat van de kleren die ze als kraamcadeau krijgen. Het online aanbod van de Hema, de H&M en de C&A begint bij maat 50.
Een baby die acht weken te vroeg wordt geboren, is volgens diezelfde app 43,7 centimeter lang en nog geen 2 kilo zwaar („zo groot als een winterpompoen”). Tweelingen zijn doorgaans nog kleiner, omdat ze de ruimte in de baarmoeder moeten delen. Tegelijk is de kans op vroeggeboorte aanzienlijk groter. Maar aan kleren in maat 44, of zelfs 38, hebben de ouders vaak niet gedacht. Kraambezoek is er niet of nauwelijks, omdat de eerste weken stressvol zijn en zich afspelen in het ziekenhuis, tussen de couveuses. Familie en vrienden hebben het niet zomaar te leen, en de maat is niet even te bestellen op internet – zeker vijf jaar geleden niet. Wat je wél kunt krijgen, moet eigenlijk ‘omslag’ zijn, dat wil zeggen: om het lichaampje kunnen worden geslagen en met drukknoopjes vastgemaakt, omdat het hoofdje klein en kwetsbaar is. Daar wil je nog geen halsopening overheen moeten trekken.
Niek werd die vrijdag als eerste geboren, ’s avonds om 21.16 uur in het St. Antonius in Nieuwegein. Hij woog 1595 gram. Hij begon meteen te huilen – een goed teken. Een van de artsen nam hem mee, samen met Ellens zus Margot, die die eerste minuten over hem waakte. Hij kreeg een helderblauw mutsje op.
Lotte kwam achttien minuten later. Ze was 200 gram zwaarder dan haar broertje, maar had het heel moeilijk. Ze ademde niet. Artsen namen haar mee naar een aangrenzend kamertje, buiten het zicht van Ellen, en deden er de volgende drie kwartier alles aan om haar in leven te houden. Af en toe was er een reflexademhaling, dan weer een hele tijd niks.
Toen Ellen wakker werd in de operatiekamer – ze hadden de placenta operatief moeten verwijderen – ging het met Lotte iets beter. Toch moest ze uit voorzorg naar het Wilhelmina Kinderziekenhuis (WKZ), 15 kilometer verderop, in Utrecht. In de nevel van de operatie was dat het eerste wat tot Ellen doordrong: ik ga mijn dochtertje voorlopig niet zien.
Ja, toch. Een verpleegkundige had er een fikse ruzie voor over gehad om Ellen sneller dan het protocol voorschrijft uit de uitslaapkamer te halen, zodat ze het uitrijden van de ambulance nog net voor was.
Ze kon haar kort aanraken. Ze stak een hand in de couveuse en zocht voorzichtig het kleine gezichtje achter het beademingsmasker.
Een week lang bleef het spannend. Ellen en Margot bleven met Niek in Nieuwegein, waar hij nog een ziekenhuisbacterie opliep via de navelsonde. Rob was bij Lotte in het WKZ, waar hij kindjes zag die met 24 of 25 weken geboren waren, kindjes waar hij de percentages óók van kende. Die couveuses kregen een feestelijk rood-wit-blauw vlaggetje als de grens van één kilo gehaald was.
Ellen kon via het schokkerige, regelmatige bevriezende beeld van een webcam soms zien hoe haar man hun dochtertje uit de couveuse haalde.
Na vier dagen kwamen ze terug naar Nieuwegein. Vanaf dat moment kon ze de tweeling tegelijk ‘buidelen’: blote huid op blote huid, Ellen op een stoel, tussen een roze en een blauwe couveuse in. De snoertjes waren nét lang genoeg.
De opbergbox kochten ze bij de Blokker in Lunetten, de wijk in het zuidoosten van Utrecht waar ze woonden. Doorzichtig, 42 bij 31 bij 23 centimeter, met twee grote zwarte klemmen aan de korte zijden om het deksel erop te kunnen klikken en de inhoud stofvrij te houden.
De Nijntje-setjes die Ellen gekocht had, gingen erin, net als alle andere kleertjes in maat 44 (en kleiner) die in de eerste weken na de bevalling, vaak in allerijl omdat er snel iets nodig was, gekocht werden. Bij de H&M aan de Utrechtse Oudegracht vond Margot een volledig setje – romper, broek, shirt, muts en boxpakje – in het lichtblauw met olifantjes erop, en een ander, horizontaal grijs-wit gestreept, met op de romper en het shirt een gezelschap olifanten, giraffen en leeuwen. Dat was het enige wat er hing in die maat, tussen de collecties in maat 50 en groter. Wies, de moeder van Ellen en Margot, vond bij Prenatal twee rompertjes in maat 44, met vogels en slakken erop. Er ging ook een wit shirtje in de box, met in het donkergrijs de tekst Wacht maar tot ik groot ben, en wat rompertjes in effen wit en grijs.
In de ziekenhuisweken stond de box onder een van de couveuses. Gedragen kleren werden snel gewassen en gestreken, omdat premature kindjes nog erg vatbaar zijn voor bacteriën, en in de box gestopt.
Na drieënhalve week kwam Lotte naar huis, een week later Niek ook. Die hele zomer van 2014 bleven ze maatje 44 dragen, tot ze eruit groeiden en Ellen en Rob de opbergbox in een kast van hun appartement zetten, misschien voor een familielid, ooit, of voor als iemand anders hem eens nodig zou hebben.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-waslijnxfm.jpg|//images.nrc.nl/NEe9LE4g4Os0hkBXUqad_x1pqJg=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-waslijnxfm.jpg)
Luuk & Norah
Toen het bij Sanne Marchal begon, wilde ze er eerst urenlang niets van weten. Want zij was thuis, in Heerhugowaard, en haar man Freek, juridisch adviseur bij de Koninklijke Marine, zat voor zijn werk in Newport, Rhode Island, aan de oostkust van de Verenigde Staten. Dus het kón simpelweg nog niet beginnen. Mooi niet, echt niet, niet nu al.
Het was 5 juni 2015, op een dag na exact een jaar na de bevalling van Ellen. Oók een vrijdag, óók na 31 weken en 6 dagen zwangerschap.
Op donderdagavond was ze naar huis gefietst vanaf een barbecue bij vrienden. Ze was in een uitstekend humeur: ze had die ochtend nog een echo gehad, alles ging goed met haar tweeling. Sowieso was de zwangerschap tot dat moment zorgeloos verlopen.
Die nacht werd ze een paar keer wakker. Dat was niet zo gek, ze was in twee weken tijd veel aangekomen, woog inmiddels 92 kilo en kon geen houding meer vinden om lekker in te liggen.
’s Ochtends belde Freek. Ze zei: ja, onrustige nacht, maar verder gaat het prima.
Daarna wilde ze ineens niet meer thuis zijn. En eigenlijk ook niet meer autorijden. Een vriend bracht haar naar haar moeder. Die zag haar en zei meteen: San, volgens mij heb je weeën.
Nee, dacht zijzelf, volgens mij niet, want Freek is in Amerika.
Ook in de wachtkamer van het Medisch Centrum Alkmaar, een paar uur later, dacht ze stiekem nog: ik ben gewoon heel dik, en heel zwanger, en ik krijg een tweeling. Iedereen zegt dat het zwaar is, dus dit is vast het zware gedeelte. Hoe kon zij weten wat er aan de hand was? Ze was nog nooit bevallen. Bovendien waren haar vliezen niet gebroken, en in films, en in Friends, haar favoriete serie, begon het daar altijd mee.
Toen ze eenmaal aan de beurt was, had ze al vijf centimeter ontsluiting. Je moet nú je man bellen, zei de arts, want ze komen eraan.
Tweeënhalf uur later was Luuk er al. Dat zijn zoontje geboren was, hoorde Freek nog voor hij het vliegtuig in ging.
Norah lag dwars en werd in de operatiekamer gehaald. Dat het met haar niet goed ging, hoorde Freek bij zijn overstap in Detroit. Hij kreeg mee dat ze leefde, maar dat het erom spande. Iemand in de ruimte had haar geboorte gefilmd, en Sanne had dat filmpje naar hem doorgestuurd, maar was zelf net bevallen én geopereerd, ze had een ruggenprik gehad, en bovendien, er was allemaal geluid om haar heen geweest toen ze het zelf snel had teruggekeken. Wat zij niet gehoord had, hoorde hij wel toen hij het filmpje bij de gate op Detroit Metropolitan Airport bekeek: in Alkmaar had zijn dochtertje in de eerste seconde van haar leven – krák – haar bovenbeen gebroken.
De eerste dagen leefden ze tussen hoop en vrees. Norah had ook haar sleutelbeen gebroken, ze lag aan de beademing en werd met morfine slapende gehouden. In de vroege ochtend werd ze met de ambulance naar het VUmc in Amsterdam gebracht.
Freek landde op zaterdagmiddag. Op zondagochtend, ze waren bij Luuk in Alkmaar, werd hij gebeld dat hij snel naar het VUmc moest komen. Norah had bovenop alles ook nog een klaplong gekregen. Hij rende door de ziekenhuisgangen en dacht: mijn meisje gaat dood.
Ze ging niet dood. Ze kreeg de hoogst mogelijke dosis morfine, er volgde een stabiele nacht. Op dinsdag was de dosis inmiddels gehalveerd. Die dag hield Sanne haar dochter voor het eerst vast, ook al zat ze nog vol snoertjes en draadjes.
Met Luuk, in Alkmaar, ging het ondertussen voorspoedig.
Je moet nú je man bellen, zei de arts, want ze komen eraan
De opbergbox kwam die donderdag, 11 juni, in een draagtas van de Albert Heijn met een wederzijdse vriend mee, die tram 5 nam en uitstapte aan de halte aan de Boelelaan, naast het VUmc. Bijna alle kleren die Niek en Lotte in hun eerste weken hadden gedragen, zaten erin: de twee Nijntje-setjes, het pakje met de lichtblauwe olifantjes, de vogels-en-slakken-shirtjes van de Prenatal – en ook het witte shirtje met Wacht maar tot ik groot ben.
Dat was een week later, toen hij dertien dagen oud was, het allereerste wat Sanne en Freek bij Luuk aantrokken.
Vijf weken na de bevalling stuurde Sanne een bericht naar de appgroep die ze kort na de bevalling had aangemaakt om vrienden en familie op de hoogte te houden. „Volgens mijn agenda ben ik dit weekend 37 weken zwanger”, schreef ze. „Een gek idee, dat ze eigenlijk nu pas geboren hadden moeten worden.”
Ze waren thuis. Allemaal, alle vier. Niet meer leven volgens het schema van de artsen, geen spagaat meer tussen de ziekenhuizen. Dat zou Sanne zich jaren later nog het meest herinneren: altijd in de auto zitten, tussen Alkmaar en Amsterdam, tussen Luuk en Norah. Dat, en die middag dat er een kindje overleed op de intensive care van het VUmc. Het had 800 gram gewogen.
Dat het bij hen goed was afgelopen, was geen vanzelfsprekendheid geweest.
Luuk en Norah waren de grens van 2 kilo inmiddels ruimschoots gepasseerd, en ze groeiden langzaam richting de 50 centimeter. Norahs bovenbeen heelde goed. Ze kreeg het shirtje met de vogels en de slakken aan.
Sanne sloot het berichtje af. Ze typte: „We zijn erg trots en blij dat we kunnen zeggen: ze doen het prima.”
Jazz & Ian
Sanne gaf lessen acrogym, acrobatische gymnastiek voor kinderen vanaf vijf jaar, dus zo kende ze Erica Kieft, de moeder van een van haar leerlingen, en Erica kende Stella Steenstra Toussaint via de basisschool van haar dochters, in het dorpje Hensbroek, omdat die daar overblijfmoeder was, en Stella had een dochter, Moisha, die op vrijdag 2 september, zestien jaar en bijna tien maanden oud, beviel van een acht weken te vroeg geboren tweeling.
Moisha was bij haar vriendje thuis toen ze erachter kwam dat ze zwanger was. Ze hadden net drie, vier maanden een relatie; ze kenden elkaar van de afkickkliniek, waar ze allebei net uit waren. Daarbinnen mocht je niks doen, zeg maar.
Op de een of andere manier voelde ze dat ze een test moest doen. Heel raar. Het was niet dat ze over tijd was, of dat ze het aan iets anders had gemerkt. Gewoon: misschien ben ik zwanger. En het was zo.
Met de familie van haar vriendje ging het meteen over weghalen. Ze voelde zich voor het blok gezet. Dus deed ze alsof ze erover na zou denken, terwijl ze meteen wist: ik houd het.
Bij de echo met tien weken zagen ze dat het er twee waren. Haar vriendje was mee, haar moeder ook. Die keek op de echo en dacht: o, dit is nieuw natuurlijk, een 3D-doorsnede. Het ziet er anders uit dan vroeger. Maar de verloskundige zei: het zijn er twee. Echt, kijk.
Een week later was het uit. Tijdens de hele zwangerschap had Moisha vooral haar moeder Stella. Het was of zíj de vader was.
Ze kreeg extreme eetbuien, was verslaafd aan milkshakes. Het liefst van de McDonalds, maar je hebt ook van die superslechte uit de supermarkt. Die haalde Stella voor haar, omdat ze anders moest huilen. Ze had steeds zó’n trek, het deed gewoon zeer.
Ze had niet verwacht dat zwanger zijn zo zwaar was; ze zag vaak mensen gewoon met een dikke buik over straat lopen.
Die dag had ze overdag samen met haar vader kaartjes ontworpen, op internet, en ’s avonds met haar moeder een serie gekeken op de bank. Haar buik was onrustig. Ga maar op tijd slapen, zei Stella tegen haar dochter. Je weet nooit.
’s Nachts moest ze steeds plassen. Honderd keer heen en weer. Op een gegeven moment kwam ze terug van de wc en begon alles te lopen. Ze belde haar moeder, een verdieping lager: mam, er ligt iets in mijn bed. Ik weet niet of het plas is, of dat mijn vliezen zijn gebroken.
Haar vader bracht haar naar het ziekenhuis in Alkmaar, haar moeder bleef bij haar jongere broertje.
Jazz werd de volgende nacht om 1.01 uur geboren, Ian om 1.06 uur. Moisha mocht hen twee seconden vasthouden. Ian moest aan de beademing. Het eerste wat Stella zei toen ze Jazz zag, was: o, wat klein, wat klein. Ian was 1100 gram, Jazz 1300. Haar kinderen hadden het drie- tot viervoudige gewogen.
De volgende dag werden ze naar het VUmc gebracht, elk in een eigen kinderambulance. Moisha en Stella kregen een kamer in het Ronald McDonald Huis ernaast, dat bedoeld is voor ouders, broertjes en zusjes van kinderen die in het ziekenhuis liggen. Het was er net een hotel. Ze keken uit over de stad, het was begin september, hartstikke warm. In het VUmc lagen Jazz en Ian op een afdeling met allemaal kindjes in de couveuse, alsof ze in een fabriekje werden gemaakt.
Aan het eind van de zwangerschap had haar ex-vriendje alsnog aangedrongen op gezag. Dus twee dagen na de bevalling zat Moisha een hele middag in de rechtbank, van één tot vijf, met de hechtingen nog in. In spijkerbroek, want je kunt niet in een joggingbroek naar de rechtbank.
Ze mochten voor het eerst kleertjes aan toen ze net weer terug in Alkmaar waren. Maar kleding in die maat was heel moeilijk te vinden, en zó duur, niet normaal. En dan moest je ook nog alles dubbel hebben. Moisha kreeg toen nog geen geld van de gemeente, geen kindertoeslag of -bijslag, of zoiets.
Dat was het moment dat Erica belde. Ze zei: ik heb voor jou die box geregeld. De dag na de bevalling had ze Sanne er in de gymzaal naar gevraagd, daarna had ze ’m zelf met de auto opgehaald bij Ellen in Utrecht. Ze bracht hem naar Stella, die hem weer meenam naar het ziekenhuis.
Moisha wilde geen kleertjes met gekke dingetjes. Daar was ze best kritisch op. Maar dit was allemaal mooi, allemaal schoon. Shirtjes, mutsjes, boxpakjes, rompertjes. Er zat ook een kaart bij, een grote kaart met ‘gefeliciteerd’ erop. Het scheelde zóveel geld.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-boxxfm.jpg|//images.nrc.nl/XRHXI3cdQ_Cj_S7SNyTI7ZSFxCE=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-boxxfm.jpg)
Tristan
Als twintiger had Rike Weeda geen haast met kinderen krijgen. Ze reisde, speelde gitaar, deed aan basketbal, yoga en mountainbiken. Een gezin kwam later wel. Het was haar man Marijn Swamborn die als eerste vond dat het tijd was. In februari 2015 werd Anna geboren, na een vlekkeloos verlopen zwangerschap.
Anderhalf jaar later kreeg Rike last van duizelingen. Op haar werk kon ze zich niet goed concentreren, af en toe verloor ze bloed. Misschien, dacht ze, zit ik wel tegen een burn-out aan. Misschien was het te veel geweest: het moederschap, haar drukke baan in de online marketing en de verhuizing naar een huis in Soest waar nog van alles aan moest gebeuren. Maar de huisarts verwees haar door naar de verloskundige, Marijn en Anna gingen mee. Die verloskundige zei: mevrouw, u bent al een paar weken zwanger. Gefeliciteerd.
Ze zei ook: o jeetje, het zijn er eigenlijk twee geweest.
Eerst was er opluchting. Géén twee. De klap kwam later, toen ze er een nagesprek over had. Vanishing twin syndrome noemden de artsen het. Haar lichaam had rekening gehouden met een tweeling, twee kamers ingericht, en nu stond er eentje leeg. Hoe kon het ene kindje gezond zijn en het andere zomaar verdwijnen? Was er ooit een hartje geweest? En waar vanisht het dan heen?
Als Tristan 52 minuten later geboren was, was hij niet te vroeg geweest. Dan was de zwangerschap de 37ste week ingegaan en was de baby ‘voldragen’.
Ze zou gaan zwemmen met haar dochter die maandagochtend, toen de bevalling plots op gang kwam. Naar het ziekenhuis, was het plan, maar er was de hele dag te weinig vooruitgang om al een kamer op te kunnen eisen. Maar toen stond ze ’s avonds op de trap, onderweg om even op bed te gaan liggen, en werd ze overvallen door een weeënstorm. Er zat ineens geen tijd meer tussen, geen kans om weer op adem te komen. Het was alsof ze meerdere botten tegelijk brak.
Snel, zei de verloskundige, snel naar het ziekenhuis. Jassen aan, schoenen aan. Marijn, de verloskundige en de meegekomen stagiaire droegen Rike de trap af.
In de woonkamer riep de stagiaire: maar ik zie het hoofdje al!
Nog geen tien minuten later, om 23.08 uur op 24 april 2017, kwam op de huiskamervloer Tristan Rinus Swamborn ter wereld. Hij woog 3120 gram.
Ze vonden hem wel heel klein. De verloskundige had gezegd dat ze maar gewoon een lengte van 50 centimeter op het geboortekaartje moesten zetten, omdat ze anders vragen zouden krijgen van bezorgde mensen. Maar hij haalde de 50 centimeter helemaal niet. De kleren die ze nog hadden van Anna, waren Tristan veel te groot.
Ze appte Ellen de Bekker erover, een vriendin van basketbal. Die antwoordde: wil je anders wat kleertjes lenen?
Zo kwam de box in huis.
Toen ze hem een rompertje aantrok, maatje 44 en eigenlijk nog iets te groot, stond Rike te huilen bij de commode. Ineens zág ze het, hoe klein hij was. Vlak na zijn geboorte had hij korte tijd in het ziekenhuis gelegen. Omdat hij met zo’n noodvaart was gekomen, dachten de artsen, miste hij de kracht om alles zelf te doen, waardoor hij veel minder hard groeide dan normaal.
Weken later, toen Rike alles stond op te vouwen om het weer terug te geven en de kleertjes een voor een door haar handen liet gaan, dacht ze terug aan de momenten dat ze hem de kleren had aangetrokken, vaak meerdere rompers over elkaar omdat hij het de hele tijd koud had.
Pieter
Pieter werd zo klein geboren dat mensen zeiden: misschien moet je hem poppenkleren aantrekken. Hij kwam vijfenhalve week te vroeg, op 22 november 2018. Prematuur dus, maar ook dysmatuur: ongewoon klein voor zijn leeftijd, helemaal in het onderste percentiel van de groeicurve.
Zijn groei werd al een paar weken extra in de gaten gehouden, maar Frederieke Ton en Steven de Vries maakten zich weinig zorgen over hun zoontje. Zelfs niet toen bij de echo rond 28 weken gezegd werd dat hij wel héél klein was, en ze werden doorverwezen naar het Wilhelmina Kinderziekenhuis.
De afspraak daar was op een woensdagochtend; die middag zouden ze allebei nog gaan werken. Maar het nieuws was: ho, stop, we gaan je opnemen, en hou er rekening mee dat je kind binnen een paar dagen geboren wordt.
Zo ging het niet. Nog vijf weken bleef het jongetje zitten. Iedere dag werd zijn hartslag gemeten in het ziekenhuis, en iedere dag stond het medisch personeel ervan te kijken hoe sterk die was. Optimaal, zeiden ze dan. Een tien. Het is gek, hoe je je kind daarmee al een karakter toedicht. Hij is een vechter. Wat een sterk mannetje, die van ons.
De groeiachterstand werd groter. De baby kreeg er nog maar 50 gram per week bij – terwijl zijn hartslag uitstekend bleef. Week 34, aanvankelijk in het vooruitzicht gesteld als het uiterst haalbare, het bijna onrealistische einddoel, kwam steeds dichterbij.
Toen het zover was, zeiden ze in het ziekenhuis: goed, dan gaan we de keizersnede maar inplannen.
In het WKZ wordt elke dag één keizersnede ingeroosterd; de rest van de capaciteit blijft open voor spoedgevallen. Op maandag stond er al een, op dinsdag ook, dus het werd woensdag, kwart over acht in de ochtend. Maar toen ze zich ’s morgens vroeg gemeld hadden, bleek dat er geen plek was op de intensive care, waar de baby na de geboorte naartoe zou moeten. Als hij daar niet terecht kan, was de redenering, dan is hij beter af met nog een dagje extra in de buik.
Yes, dacht Frederieke. Ik heb hem tóch nog iets te bieden. Niet dat ze vond dat ze gefaald had, en mislukken is een te groot woord, maar toch, dat kon ze soms denken: dat er iets was misgegaan in haar buik.
Een hele dag wachtten ze, beetje appen, beetje tv kijken, kruiswoordpuzzeltjes doen. ’s Avonds kwamen ze zeggen dat er pas de volgende ochtend weer plek was.
Frederieke sliep heerlijk die nacht, bevrijd van de zenuwen, want voor hetzelfde geld zou het wéér uitgesteld worden. Eerst zien, dan geloven. Pas toen die donderdagochtend de ruggenprik gezet werd, dacht ze: oké.
Bij een keizersnede hangt er een doek voor je neus, je ziet niet wat er aan de andere kant gebeurt. Steven bleef bij het hoofdeinde. Toen hij iemand aan de andere kant „sectio uterus” hoorde zeggen, wist hij: nu gaat de baarmoeder open, daar komt mijn kind aan.
Pieter deed meteen zijn ogen open, en hij húílde. Hij was meteen op aarde. Hij woog 1600 gram en was 39 centimeter. Een strakgetrokken lichaampje, als een mini-versie van een wielrenner die vooral in de bergen goed mee kan.
De doos met maatje 44 haalden ze op een avond, net terug uit het ziekenhuis, op in Leidsche Rijn, waar Ellen en Rob inmiddels woonden. Ze hadden erover gehoord van Ellens zus Margot, een ex-collega van Steven.
Frederieke viste het allerkleinste ertussenuit. Haar favoriet was het rompertje met de olifanten, giraffen en tijgers, vierenhalf jaar eerder op goed geluk gevonden op de babykleertjesafdeling van de H&M.
Ze moest de mouwtjes ervan opstropen.
:strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-vliegtuigjexfm.jpg|//images.nrc.nl/LK4K87QVd9woDUd8ENoM60knQBg=/1920x/smart/filters:no_upscale():strip_icc()/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/2206web-web-maat-44-vliegtuigjexfm.jpg)
Julian & Quinten
Het tweede weekend van juni 2019, precies vijf jaar na het begin van wat Ellen en Rob de ‘prematuurbox’ zijn gaan noemen. Maatje 44 is inmiddels iets makkelijker te krijgen, al is het in vergelijking met de reguliere maten wel duurder, want specialistisch. Bij onder meer Prenatal, Zalando, Wehkamp en bol.com is het online aanbod erop te filteren. Sinds kort heeft Zeeman ook wat in het assortiment.
De box is de afgelopen vijf jaar bij meer gezinnen geweest dan in dit verhaal voorkomen. Soms stuurde Ellen hem per post, soms kwamen verse ouders hem ophalen. Meestal deed ze er een kaartje bij om te feliciteren, of een cadeautje.
Hij is net weer naar een nieuw gezin gegaan. Op 2 mei beviel Maryati Van Dam-Ten Broek van twee jongetjes. Zij en haar man Peter hadden al een dochter, Isabella, van bijna vijf.
Bij een van de twee kindjes werd halverwege de zwangerschap een hartafwijking vastgesteld. Vanaf dat moment was zijn ‘werknaam’ richting familie en vrienden Dex, naar dextropositie, de afwijking waarbij het hartje van links naar rechts is verschoven in de borstkas.
Bij zijn geboorte woog Dex, vanaf dat moment Julian, 850 gram. Hij was hooguit 30 centimeter lang. Er kwamen longproblemen bovenop. Een avond en een nacht deden de artsen er alles aan. Julian overleed tien uur na zijn geboorte, nadat Peter en Maryati hem allebei nog hadden vastgehouden.
Na de meivakantie mocht Isabella op school trakteren, Nijntje-beschuit met blauw-witte muisjes. Ze trakteerde voor beide jongens, Julian en Quinten, omdat ze trots is op allebei haar broertjes.
Het helpt, zegt Maryati, om erover te praten. Om daarmee het leven van Julian te erkennen.
Isabella zit in Leidsche Rijn in de klas bij Niek en Lotte. Zo kwam de opbergbox bij Maryati terecht. Met Quinten gaat het goed; hij passeerde begin juni de grens van 2 kilo. Het eerste wat hij in zijn leven droeg, was het Nijntje-rompertje en het pakje van de Prenatal met de vogels en de slakken.
Pieter, het prematuur en dysmatuur geboren zoontje van Frederieke en Steven, is inmiddels zes maanden oud. Hij lacht naar iedereen. Soms zien zijn ouders mensen nog wel kijken – o, díé is klein – maar hij groeit hard. Hij is een inhaalslag aan het maken. Sinds kort draagt hij maatje 62.
Tristan, het zoontje van Rike Weeda en haar man Marijn, sliep pas nachten door na een jaar en acht maanden. Vaak lag hij zoekend in zijn bedje. Dan dacht Rike: het is alsof hij dat tweede kindje zoekt, dat heel even, buiten ieders zicht, bestaan heeft. Tristan is tenger voor een tweejarige – hij heeft maat 86/92 – maar bovenal is hij vrolijk, en vol temperament. Soms moeten zijn zus en de kat het ontgelden. Zijn ouders noemen hem ‘de kleine samurai’.
Jazz en Ian, de nu bijna driejarige tweeling van Moisha uit Hensbroek, kunnen hun moeder af en toe tot waanzin drijven. Als er twee rode ballen zijn, willen ze allebei die ene rode bal. Jazz moet veel buitenspelen, die moet zijn energie kwijt. Ian kan heel geconcentreerd zitten kleien of bouwen. Moisha vindt het de laatste tijd moeilijker om naar de foto’s uit de eerste weken te kijken, omdat ze nu meer ruimte heeft om na te denken. Om het te verwerken, zeg maar.
Hun vader zien ze een keer per week.
Het is alsof hij dat tweede kindje zoekt
Sanne en Freek wonen tegenwoordig op Curaçao. Luuk en Norah zijn net vier geworden. Ze hebben er een jonger zusje bij, Marin. Luuk zorgt goed voor haar. Nee, Marin, zegt hij dan. Of: voorzichtig doen! Zoveel dat Sanne soms moet zeggen: Luuk, Marin hééft al een mama. Norah is gedreven, gedisciplineerd, net als haar vader. Als ze niet wint, zegt ze: het wás geen wedstrijdje. Door de breuk bij haar geboorte heeft ze één beentje dat iets korter is, maar daar heeft ze niet zoveel last van. Ze draagt maatje 104 nu, Luuk heeft één maat groter. Het shirt in maatje 44 met Wacht maar tot ik groot ben hebben ze als aandenken gehouden.
Niek is gek op dinosaurussen. Lottes lievelingsdier is de flamingo, en, sinds kort, de rode panda. Niek vroeg laatst of honderdduizendmiljoen minuten langer is dan een dag. Lotte hield een reeks waarom-vragen tegenover haar vader zo lang vol dat ze uitkwamen bij de werking van tektonische platen.
Dit weekend in juni vieren ze hun vijfde verjaardag. In de woonkamer van het hoekhuis waar Ellen en Rob nu wonen met hun tweeling, zit de visite. Op de gang, even weg bij alle drukte, gaat eerst Lotte tegen de muur staan.
Voetjes goed tegen de plint zetten, mooi recht staan, voor je uit kijken. Het meetlint gaat omhoog, richting haar weelderige bos krullen.
Ze is 1 meter 9.
Niek is aan de beurt. Hij gaat staan. Iets kleiner dan zijn zus: 1 meter 6.
Maar als ik spring, zegt hij. Hoe hoog ben ik dan? Hij springt, en constateert tevreden dat er dan nog gemakkelijk vijf centimeters bij komen.
Daarna wil hij heel graag het meetlint helemaal uitrollen.