Wat doen gemeenten om de eikenprocessierups te bestrijden? Daarover zijn geen cijfers. „Op landelijk niveau wordt nauwelijks bijgehouden welke gemeente welk soort bestrijdingsmethode inzet”, zegt Bastiaan Meerburg, directeur van het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen in Wageningen. Minister Carola Schouten (Landbouw, ChristenUnie) benoemde deze stichting vorige week tot landelijk informatiecentrum voor eikenprocessierupsbestrijding. Al die data zullen in de toekomst verzameld gaan worden. Meerburg: „Iedereen zou zo van elkaar kunnen leren.”
Een belronde langs deskundigen leert dat er vier manieren zijn om de rups te bestrijden: branden, zuigen, plukken en bespuiten. En in de toekomst komt daar misschien een vijfde manier bij: lokken.
Branden
„Een slechte methode”, zegt Henry Kuppen, directeur van onderzoek- en adviesbureau Terra Nostra en lid van Kenniscentrum Eikenprocessierups. Hij ziet het nog vaak gebeuren dat mensen met gasbranders de rupsennesten te lijf gaan. „Het is lastig het hele nest te verassen. Door de warme lucht van het vuur kunnen de irriterende brandharen van de rups verwaaien. Daardoor verspreidt het probleem zich juist.” Ook kan de bast van de boom beschadigen en is er brandgevaar.
Zuigen en plukken
In dit jaargetijde bestrijden gemeenten de rupsen vooral door nesten op te zuigen, zegt Kuppen. De industriële stofzuiger daarvoor moet deeltjes van 100 micrometer kunnen uitfilteren. „Zodat de brandharen daar niet doorheen kunnen”, zegt hij.
Wanneer de locaties slecht met hoogwerkers te bereiken zijn, in een achtertuin bijvoorbeeld, kunnen nesten gefixeerd worden met een lijmspray. „Die spray moet ook rondom het nest aangebracht worden, zodat er zo min mogelijk brandharen verwaaien”, zegt Kuppen. „Daarna kan het nest weggeplukt worden met een plastic zak. Net zoals je een hondendrol in het park opruimt.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/07/web-0307ihneikenprocessierups02jpg.jpg)
Wel waarschuwt hij dat het alleen door professionals gedaan mag worden en dat de rupsresten absoluut niet mee mogen in de reguliere afvalverbranding of compostverwerking. „Ze moeten speciaal worden aangeboden in afgesloten vaten en op 600 graden verbrand”, zegt Kuppen.
Spuiten
Gemeenten gebruiken steeds vaker biologische bestrijdingsmiddelen die hoog in de boom gespoten worden. Maar in juli is het daarvoor te laat en is besproeien zelfs gevaarlijk. De rupsen hebben dan al brandharen die verwaaien door de druk van de sproei-installaties.
Besproeien in april kan wel, wanneer de rupsen pas net uit het ei zijn. Ze eten dan hoog in de boom de jonge blaadjes op en hebben nog geen brandharen.
Een veelgebruikt middel is een preparaat van de bacterie Bacillus thuringiensis – merknaam XenTari. Deze bodembacterie vormt sporen en kristallen. Wanneer een rups zo’n kristal opeet, komt er gif vrij dat gaten vormt in de rupsendarm. De rups kan niet meer eten en sterft binnen een paar dagen. Het middel blijft ongeveer vijf dagen werken, daarna breekt het af door zonlicht en regen.
Sinds 2009 worden ook aaltjes, microscopisch kleine wormpjes, ingezet tegen jonge rupsen. „Entomopathogene nematoden”, noemt Hans Helder ze. Hij is onderzoeker aan de Wageningen Universiteit. „Dat zijn aaltjes die zelf de rups niet doden, maar ze dragen wel een bacterie bij zich die dodelijk is voor de rups.”
Ook aaltjes worden hoog de bomen ingespoten. Daar dringen ze via de mond of adem-openingen eikenprocessierupsen binnen. „Binnenin laat het aaltje de bacterie los”, vertelt Helder. „Die scheidt weefselverterende enzymen uit, waardoor hij een soort soep maakt van de binnenkant van de rups.” Vervolgens eten de aaltjes die soep op en sterft de rups. „Het is een vrij snelle dood. Niet heel elegant, gewoon killen”, zegt hij.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data46533242-2c57ee.jpg)
Aaltjes kunnen slecht tegen uv-licht en droogte. Ze moeten dus ’s avonds en ’s nachts worden aangebracht, met een gel die uitdroging voorkomt. Desondanks hebben ze slechts een paar uur de tijd om een rups te vinden, voor ze zelf doodgaan.
Het probleem van bacteriepreparaten en aaltjes is dat ze niet soortspecifiek werken. Naast processierupsen kunnen ook andere insectensoorten doodgaan. Mogelijk ook beschermde soorten.
Chemische bestrijding is een optie, maar hiervoor geldt eveneens: het is niet specifiek en kan brandharen verder verspreiden. Het insecticide Dimilin wordt soms gebruikt. Dit middel voorkomt dat rupsen kunnen vervellen of verpoppen.
Lokken
Een heel nieuw onderzoeksterrein wordt nog weinig gebruikt: de kracht van geur. Op veel plaatsen zetten gemeenten wel vallen in met het vrouwelijke seksferomoon van eikenprocessievlinders. Daar komen mannetjesvlinders op af. Gemeenten kunnen daarmee een goede inschatting maken hoe zwaar de omgeving belast zal worden met rupsen in het jaar erna.
De vallen op grote schaal inzetten, om de soort te bestrijden, is registratieplichtig in Europa. „Europa loopt achter”, zegt Frans Griepink, directeur van Pherobank, een bedrijf dat insectenferomonen maakt. „In Zuid-Amerika of Azië mag de feromoonval wel ingezet worden. Daar kun je dan 20 tot 40 vallen per hectare neerzetten om zoveel mogelijk mannetjes weg te vangen.”
Om feromonen als bestrijdingsmiddel in te zetten zou het eerst goedgekeurd moeten worden door het CTGB. Die organisatie toetst of het middel veilig is voor mens, dier en milieu. „Registratie is dermate kostbaar dat de investering nooit terugverdiend kan worden”, schat Griepink in. „Eikenprocessierupsen vormen geen bedreiging voor eetbare gewassen, maar voor openbaar groen. Daar zit bijna geen geld in.”
Met een andere stof zou je rupsen zelf in de val kunnen laten lopen, zegt de Wageningse biochemicus Luc Stevens. In 2012 heeft hij samen met collega’s een manier bedacht om de geurvolgstof te verzamelen waarmee eikenprocessierupsen elkaar vinden. Ze maken die stof aan in klieren aan de onderkant van hun lijf.
Stevens tekende met de stof een cirkel met een opening erin op papier. In het midden van die cirkel liet hij de rupsen los. De dieren kropen wat rond. Zodra één van hen de volgstof tegenkwam, ging de rest er achteraan, over de lijn. „Bij de opening in de cirkel stopten de dieren en vertoonde het voorste dier zoekgedrag”, vertelt Stevens. „Maar het dier vond niets, draaide zich om, en keerde over dezelfde lijn weer terug.” De stof blijft zes dagen actief.
Het spoor zou op een boom gezet kunnen worden, leidend naar een val. Stevens denkt dat alleen eikenprocessierupsen gevoelig zijn voor deze stof. Helaas ligt het onderzoek stil. „We hebben tevergeefs jarenlang gezocht naar financiering.”