Opinie

Een museum maakt de ‘Indische kwestie’ niet tot geschiedenis

Batig saldo

Commentaar

Het verleden van Nederlands-Indië is vanaf deze donderdag te bezichtigen in het nationaal museum Sophiahof in Den Haag. De opening van het museum, dat als motto meekreeg ‘Van Indië tot nu’ werd luister bijgezet door koning Willem Alexander. Ook de ambassadeur van Indonesië was aanwezig. Dat gaf de bijeenkomst, misschien ongewild of onbedoeld, het karakter van een staatshandeling: het laatste hoofdstuk of in ieder geval een naschrift bij de lange en niet altijd even plezierige geschiedenis die beide landen delen. Het is ten slotte in december dit jaar precies 70 jaar geleden dat Nederlands-Indië met de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië formeel ophield te bestaan.

Het is de bedoeling „de culturele en historische erfenis van Nederlands-Indië springlevend” te houden. En dat is op zich toe te juichen. Want dit gedeelde verleden maakt deel uit van het verhaal van Nederland, en dreigde lange tijd in de vergetelheid te raken.

Het feit dat het stralend witte Haagse stadspaleisje waarin het museum is ondergebracht ook vijf andere Indische organisaties huisvest, bewijst dat dit verleden zeker voor Indische en Molukse Nederlanders nog lang geen geschiedenis is. De Sophiahof herbergt ook het Indisch Herinneringscentrum, het Moluks Historisch Museum, de stichting Pelita, de organisatie achter Nationale Herdenking 15 Augustus 1945 en het Indisch Platform. Overigens, vanuit verschillende niet betrokken Indische en Molukse groepen in de samenleving is aanhoudende kritiek hoorbaar.

Dat heeft ermee te maken dat dé Indische gemeenschap misschien niet bestaat, althans in de betekenis van een groep die het eens is over een gedeelde herkomst en een gezamenlijk doel. Kenmerkend is juist de onderlinge verdeeldheid onder de mensen die als vluchtelingen, repatrianten (en in het geval van Molukkers: militairen die tegen hun zin waren overgeplaatst) naar Nederland kwamen sinds het einde van Indië. Indische Nederlanders en Molukkers deelden wel het feit dat zij ontheemd waren, meestal berooid, en dat zij door de Nederlandse samenleving niet warm werden onthaald en bovendien niet goed werden behandeld door de staat. Met name het getalm – zoals blijkt uit het onderzoek Indische rekening – van alle kabinetten sinds 1945 met het ruiterlijk uitkeren van gederfde inkomsten aan koloniale ambtenaren die in Japanse gevangenschap zaten, is beschamend.

Het huidige kabinet spant zich, in het voetspoor van het vorige kabinet, in om door erkenning van gemaakte fouten en betaling van compensaties aan rechthebbenden tegemoet te komen aan het geleden onrecht. De Sophiahof met al zijn musea en organisaties is ook onderdeel van het beleid van ‘collectieve erkenning’.

Die collectieve erkenning komt nu als vervolg op de afgesloten individuele schadeloosstelling. Staatssecretaris Paul Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ChristenUnie) vindt dat de zogeheten ‘Indische Kwestie’ nu is afgesloten. Maar daarmee zijn organisaties als Indisch Platform 2.0 en Maluku4Maluku het grondig oneens. Teveel aanvragers zijn volgens deze pleitbezorgers buiten de individuele regeling gevallen. En zij hebben een punt als zij er op wijzen dat Blokhuis zelf heeft benadrukt dat het om een morele kwestie gaat. Na decennia gesjacher door de staat, past voor een zo kleine groep resterende hoogbejaarde mensen een lankmoedig beleid. De Tweede Kamer kan hier de staatssecretaris op andere gedachten brengen. Anders dreigt het museum Sophiahof de geschiedenis in te gaan als monument voor de kille knieperigheid van Nederland.