Opinie

Dit is staatkundig strooigoed, Ollongren

Dit kabinet neemt politieke vernieuwing niet serieus, schrijft . De belangrijkste aanbevelingen van de commissie-Remkes worden nader bestudeerd of in de wind geslagen.

VVD-senator Hans Wiegel in de nacht waarin hij in de Eerste Kamer het referendum tegenhield.
VVD-senator Hans Wiegel in de nacht waarin hij in de Eerste Kamer het referendum tegenhield. Foto Phil Nijhuis/Hollandse Hoogte

Je tuigt een zware staatscommissie op, stelt een door de wol geverfde politicus-bestuurder als voorzitter aan, nodigt een keur van geleerden uit, organiseert tal van inspraaksessies waarbij de fine fleur van politiek en wetenschap haar zegje mag doen, je ontvangt als resultaat een dik rapport en … je gaat op de belangrijkste aanbevelingen nog eens studeren, voert ze niet uit, of komt met oplossingen die nu juist niet in het rapport stonden.

De commissie-Remkes, de staatscommissie die aanbevelingen heeft gedaan om het parlementaire stelsel toekomstbestendig te maken, heeft kennelijk een politiek controversieel rapport afgeleverd, dat minister Kajsa Ollongren (Binnenlandse Zaken, D66) met een bestuurlijke reactie probeert te smoren.

Om te beginnen neemt het kabinet het voorstel over om het gewicht van voorkeurstemmen te vergroten. De burger kan in dat plan zijn stem uitbrengen, of op een specifieke kandidaat, of op een partij. Maar dat moet volgens de commissie geen herinvoering van een soort districtenstelsel worden. Maakt niets uit: de minister gaat studeren op het Deense model met regionale districten.

De staatscommissie beveelt instelling van een constitutioneel hof aan, om de rechtsstaat te versterken: dat wil het kabinet eigenlijk niet. De Raad van State kan wetsvoorstellen al op eventuele strijdigheid met de Grondwet beoordelen. Heel goed, maar hoe bindend of vrijblijvend zijn dergelijke constitutionele adviezen?

Lees ook: Rutte III zet kleine stapjes naar democratische vernieuwing

De staatscommissie stelt verder het terugzendrecht voor de Eerste Kamer voor. Dat moet ervoor zorgen dat de discussie in de Eerste Kamer meer over de kwaliteit van voorgelegde wetsvoorstellen kan gaan, terwijl het politieke primaat van de Tweede Kamer wordt versterkt. Gaat de minister nog nader bestuderen. Ondertussen komt zij met een geheel ander voorstel: om de drie jaar verkiezingen voor telkens de helft van de leden van Eerste Kamer en een zittingstermijn van zes jaar (terug naar de situatie van voor 1983). Dit is een oplossing voor een ander probleem, namelijk de ontsporing van de verkiezingen voor de Provinciale Staten tot een stem voor of tegen het zittende kabinet.

Toegenomen belang Eerste Kamer

De aanleiding voor het instellen van deze staatscommissie was overigens ook het toegenomen politieke gewicht van de Eerste Kamer. De verkiezingen voor de senaat, die niet samenvalt met die voor de Tweede Kamer, zijn daarbij als een soort midterm elections gaan werken. De regerende coalitie kan haar meerderheid verliezen. Terwijl de democratische legitimatie voor de Eerste Kamer dun is. Senatoren zijn indirect gekozen vertegenwoordigers die als het aan de minister ligt ook nog eens zes jaar hun stoel kunnen vasthouden.

Wat volgens Ollongren wel moet veranderen: bij voorstellen tot Grondwetswijziging moeten de Eerste en de Tweede Kamer in verenigde vergadering het eindoordeel geven. Dat moet het fenomeen van de roemruchte nacht van Wiegel (1999) voorkomen. Het toenmalige voorstel voor invoering van een correctief referendum werd dankzij de tegenstem van Wiegel (VVD) in de Eerste Kamer tegengehouden. Wat een macht voor één man.

Zo zijn we bij het heetste hangijzer: het referendum. Dankzij Wiegel is de Nederlandse burger al twintig jaar toeschouwer van een referendumoperette, met verschillende decors en spelers, buiten de Grondwet om. Op nationaal niveau vond het eerste referendum plaats in 2005, over het voorstel voor een Europese grondwet. Het was weliswaar een raadplegend referendum, maar partijen gaven op voorhand al aan de uitslag als bindend te zullen aanvaarden. Zoals bekend werd in Nederland de Europese grondwet met 61,5 procent van de uitgebrachte stemmen verworpen. Samen met de Franse afwijzing betekende het Nederlandse nee weliswaar het einde van de Europese grondwet, maar de inhoud ervan werd door de Europese politici vervolgens handig verpakt in het Verdrag van Lissabon (2007). Het kan niet genoeg benadrukt worden: deze bestuurlijke oplossing tegen ‘de wil van het volk’ in, is een belangrijk vervreemdingsmoment voor veel burgers geweest. Niet alleen in Nederland; ook veel Brexiteers beleefden op dat moment hun politieke geboorte.

Zorgvuldig referendumvoorstel

Deze gang van zaken toont meteen het gevaar van referenda: de representatieve democratie kan tegenover de volkswil komen te staan. Dat ondergraaft de legitimiteit van het politieke systeem. Dat was ook het argument van Wiegel. Experimenten met raadgevende correctieve referenda nadien laten zien dat de wil van een relatief klein deel van het electoraat een kabinet in moeilijkheden kan brengen. Minister Ollongren heeft daarom eerder met goede redenen het raadgevende correctieve referendum afgeschaft.

Lees ook de column van Tom-Jan Meeus over de kabinetsreactie: De schoonheid in alle traagheid kunnen zien

Die afschaffing is echter door velen als een regentesk opzij zetten van volksinvloed opgevat, wat van een prominent lid van D66 niet mocht worden verwacht. Het advies van de staatscommissie om een bindend correctief referendum in te stellen gaf haar – en D66 – een herkansing. Maar het advies van de staatscommissie wordt ook op dit punt niet overgenomen. Het kabinet gaat er verder op studeren. Deze reactie is hilarisch, want hoe lang studeert D66 al op het referendum? Daarbij: het voorstel van de commissie is op dit punt zeer zorgvuldig. Een referendum moet bindend zijn, om politieke chicanes over de uitslag te voorkomen. Het moet kunnen functioneren als een noodrem voor burgers als zij de uitkomst van de vaak weinig inzichtelijke Haagse besluitvorming onacceptabel vinden. Vandaar correctief. En de uitslag is pas geldig als meer dan eenderde van het electoraat tegen de door het parlement aangenomen wet stemt, een stevige uitslagdrempel. Volgens dat criterium zou alleen de Europese grondwet daadwerkelijk verworpen zijn.

Waarom beveelt de staatscommissie dit paardenmiddel aan? Aan Remkes’ rapport gaat een thorbeckeaanse analyse vooraf. Nederland lijkt nog een tevreden natie, maar te veel burgers voelen zich buiten spel staan. Beter in relatief nog rustige tijden de bakens verzet, dan het risico lopen van politieke instabiliteit. Op dit punt is de staatscommissie duidelijk: geef de burger echt iets te zeggen. En dat is precies wat het kabinet in zijn reactie ontwijkt. Ja, een jongerenparlement (zonder echte zeggenschap) en meer burgerfora (idem): denkt het kabinet dat dergelijk strooigoed anno 2019 de onvrede weg kan nemen? Deze kabinetsreactie maakt vooral duidelijk dat het gevoel van urgentie voor serieuze staatkundige vernieuwing ontbreekt.

Reageren

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.