Kokkels, mossels en oesters in de Waddenzee leven voor een belangrijk deel van de algen die met overtollig zoet water via spuisluizen in zee terechtkomen. Dat schrijven onderzoekers van het NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee) deze week in het wetenschappelijke tijdschrift PLOS ONE. Op het Balgzand, de wadplaten tegen de kop van Noord-Holland, teren de schelpdieren zelfs voor de helft of meer op zoetwateralgen.
Schelpdieren filteren algen uit het water waarin ze leven. Tot nu gingen schelpdieronderzoekers ervan uit dat dit vooral zoutwateralgen en bodemalgen waren. Daar is nu dus een derde belangrijke bron bij gekomen.
De onderzoekers keken naar isotopen – de ‘chemische vingerafdruk’ – in de schelpdieren. Zoetwateralgen bevatten een lager gehalte zware koolstofisotopen (koolstof-13) dan zoutwateralgen. De verhouding tussen zware en lichte koolstofisotopen in schelpdieren zegt daarmee iets over de bron van hun voedsel.
Het dieet van schelpdieren
Op die manier zagen ze dat in de winter, wanneer er veel water uit het IJsselmeer en het Noord-Hollands kanaal wordt geloosd, tot wel 70 procent ‘zoete alg’ op het dieet van schelpdieren van het Balgzand staat. ’s Zomers, wanneer er minder water wordt geloosd, is dit ongeveer de helft.
„Tot nu toe was dit voor ons een blinde vlek”, zegt hoogleraar Katja Philippart, medeauteur van het artikel. „We dachten altijd dat de algen uit zoetwater snel uiteen zouden vallen wanneer ze in het zoute water zouden komen. Dat blijkt dus niet zo te zijn.”
Schelpdieren zijn weinig selectief in de algen die ze uit het water filteren, dus als er zoetwateralgen in zitten, is het logisch dat ze die meenemen, aldus Philippart. „Dit onderzoek verandert vooral onze kijk op het beheer van zoet water. Het al dan niet lozen van water via de spuisluizen blijkt niet alleen een kwestie van te veel of te weinig water in het binnenland. Het heeft ook consequenties voor het voedsel van schelpdieren en daarmee bijvoorbeeld ook voor vogels en vissen rond de Waddenzee.”