In Het stelsel op scherp gezet, dat vorige week is gepubliceerd, adviseren wij de regering hoe de kwaliteit van het hoger onderwijsstelsel voor de lange termijn kan worden verbeterd. Het Nederlandse stelsel presteert in zowel onderwijs als onderzoek goed in vergelijking met andere landen. Maar het is onvoldoende voorbereid op de toekomst.
Eelco Runia deelt veel van onze zorgen over de toekomst (Afstuderen is meer dan de economie bedienen, minister, 14/6). Zo zijn de universiteiten en hogescholen steeds meer op elkaar gaan lijken en verleidt het huidige financieringsmodel universiteiten en hogescholen om zoveel mogelijk studenten te werven. Een derde zorg is dat de mix aan afgestudeerden niet matcht met de behoeftes van de maatschappij.
Deze zaken zijn om verschillende redenen problematisch. Doordat we niet durven kiezen voor een aantal sterke onderzoeksclusters, lopen we het risico op termijn onze positie in de wereldtop te verliezen. Doordat de instellingen zich richten op groei in aantallen studenten verbreden ze zich. Ook universiteiten en hogescholen begeven zich op elkaars terrein. De genoemde mismatch leidt tot tekorten op de arbeidsmarkt terwijl voor andere afgestudeerden geen plek is. Daarom moeten instellingen zich meer profileren en beter gaan samenwerken.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/06/data45940172-ba06d4.jpg)
Eerder hebben ook anderen, zoals de commissie-Veerman (2010), geconcludeerd dat meer profilering nodig is maar tot de noodzakelijke keuzes heeft dat nog niet geleid. Wij bepleiten dat universiteiten en hogescholen ieder hun eigen profiel helder maken. Omdat de instellingen uit zichzelf de afgelopen jaren deze weg niet zijn ingeslagen, adviseert de AWTI om een prikkel te organiseren in de vorm van profielbekostiging. Hierbij wordt een beperkt deel van de financiering toegekend aan de hand van het profiel dat de instellingen zelf kiezen. Bijvoorbeeld een internationaal profiel, een profiel met vooral wetenschappelijk of juist praktijkgericht onderzoek of excellent onderwijs met speciale aandacht voor ‘een leven lang leren’. Wij moedigen de instellingen aan hun ambities hoog te stellen zodat Nederland zijn internationale positie in het hoger onderwijs en onderzoek niet alleen handhaaft maar verder versterkt.
Ambitieuze doelen
De maatschappij vraagt het stelsel om goed opgeleide mensen, nieuwe kennis en een bijdrage aan oplossingen voor maatschappelijke problemen. Wij adviseren dat de instellingen zelf elke vijf jaar vaststellen wat zij gaan bijdragen aan deze opdracht en hun doelen ambitieus te stellen. De minister zorgt voor actief toezicht. Om te veel politiek opportunisme te vermijden stellen we daarbij nadrukkelijk voor om het toezicht buiten het ministerie te beleggen. Een ‘stelselautoriteit’, waarmee landen als Australië en Ierland goede ervaringen hebben, borgt als buffer de autonomie van de instellingen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data44760356-d5ecb0.jpg)
Bij de noodzaak van profilering hoort dat de instellingen ruimere mogelijkheden krijgen voor selectie dan nu, waarbij voor elke student een passende plek in het stelsel moet zijn. Wij benadrukken dat selectiemethoden met zorg gekozen en getoetst moeten worden, zodat wordt voorkomen dat selectie ongewenste neveneffecten heeft.
We spraken in aanloop naar ons advies met studenten van universiteiten en HBO. Ze bleken bij de keuze voor hun opleiding vaak geen helder beeld te hebben van wat bij hun talenten past. In de jaren 90 gingen twee maal zoveel VWO’ers naar het HBO tegenover vandaag; nu gaat 90 procent van hen naar de universiteit. Dit gebeurt zonder eerst goed na te denken of een meer theoretische opleiding bij hen past of juist een meer praktische. Zo’n 30 à 40 procent van de studenten valt echter in het eerste jaar uit, waarbij het bindend studieadvies nu feitelijk werkt als selectie na de poort. Het zelfvertrouwen van deze jonge mensen wordt aangetast en het levert frustratie op bij de docenten. Kosten, demotivatie en studieschuld lopen op.
Pijnloos overstappen
Door meer herkenbare verschillen tussen de opleidingen kunnen we jonge mensen helpen hun weg te vinden. Goede voorlichting op de middelbare school en gezamenlijke voorlichting door universiteiten en hogescholen kunnen hierin helpen. En mocht de keuze toch verkeerd uitpakken, dan helpen we ze om door goede samenwerking tussen de instellingen pijnloos over te stappen.
Nergens in ons advies staat dat de minister moet vaststellen hoeveel studenten welke studies aan welke instellingen gaan doen. We vragen de instellingen keuzes te maken, kleur te bekennen, maar zeggen niet welke kleur dat moet zijn. Het is aan de minister duidelijkheid te scheppen wat er van hen gezamenlijk verwacht wordt.
Alleen zo kunnen we samen zorgen dat jonge mensen een opleiding wordt geboden die hen voorbereidt op hun rol in de wereld van morgen. Door bovendien goede samenwerkingsverbanden in onderwijs en onderzoek langjarig te financieren krijgen onze topgroepen de ruimte om te excelleren, om internationaal zichtbaar te zijn en meer toptalent aan te trekken en te behouden.