Stel: je bent een publieke intellectueel. Je hebt leuk werk, je krijgt erkenning en je ideeën zijn invloedrijk. Waarom zou je dan toch de politiek ingaan? Deze oude vraag is opnieuw actueel door Zihni Özdil. Ik vroeg het aan Alicja Gescinska (37), de Pools-Belgische filosofe die voor de Europese verkiezingen op nummer drie stond bij de Vlaamse partij Open Vld. Ze schreef boeken, was genomineerd voor de Socratesbeker, maakte een tv-programma. Over de politiek had ze niet nagedacht, maar toen fractieleider Guy Verhofstadt haar vroeg, vond ze dat ze het moest doen.
Juist filosofen en andere intellectuelen kunnen, met hun vermogen tot reflectie, een belangrijke rol spelen in de politiek, denkt Gescinska. Voorbeelden genoeg: schrijver-president Vaclav Havel, schrijver-minister Jorge Semprún, filosoof-parlementariër John Stuart Mill. „Mensen zeggen dat Mill in het parlement weinig heeft bereikt, maar hij heeft wel het vrouwenkiesrecht op tafel gelegd. Als politicus kun je ook de tijdgeest veranderen.”
Ze was „perfect klaargestoomd” voor het Europarlementariërschap, zegt Gescinska. „Ik heb de juiste leeftijd, de juiste energie, de kennis, de goesting.” Het leek erop dat het ging lukken: Open Vld had de vorige periode drie zetels. „Gescinska gaat naar Brussel”, schreven de kranten al. Maar de partij verloor een zetel, terwijl Vlaams Belang en N-VA flink wonnen. De „verrechtsing van Vlaanderen” zette een streep door haar politieke ambities.
„Je hebt geen controle over de krachten die loskomen wanneer je de publieke arena betreedt”, schreef historicus en politiek filosoof Michael Ignatieff in zijn politieke memoires Fire and Ashes (2013). Ignatieff verliet Harvard in de hoop premier te worden van Canada; in plaats daarvan zat hij vijf jaar lang als leider van de liberalen in de oppositie, terwijl de conservatieve partij een gemene campagne tegen hem voerde.
Ignatieffs boek is een klassieker in het genre ‘mislukte politici’; Gescinska heeft het ook gelezen. „Hij laat goed zien hoe afmattend de politiek is en hoe gemotiveerd je ervoor moet zijn”, zegt ze. Zelf is ze bezig met een soortgelijk boek over haar politieke ervaringen. Hoe kort ook – ze voerde tweeënhalve maand campagne – de periode heeft haar „door een andere lens” laten kijken naar de democratie. „Ik was ineens ‘een van hen’, ik werd gewantrouwd. Ik merkte het op Facebook: ik kreeg geen likes meer van mensen die me na mijn verlies wel weer gingen liken. Maar wat me het meest heeft geschokt is het cynisme en het gevoel van machteloosheid onder de kiezers. „‘Je gaat toch niks kunnen veranderen’, zeiden ze.”
Wat ze ook te horen kreeg: je bent te slim voor de politiek, of: een filosoof hoort aan de zijlijn te staan. „Veel intellectuelen zijn zelfgenoegzaam: ze vinden de politiek een vuile discipline. Maar het komt de democratie niet ten goede wanneer we neerkijken op de mensen die het doen.”
Gescinska wilde zelf vuile handen maken. Net als Michael Ignatieff, die schreef dat hij in de arena wilde staan, niet tussen het publiek. Ook voor Zihni Özdil, die schreef over politieke onderwerpen in zijn NRC-column, was dit de motivatie.
Maar (goede) moed leidt niet automatisch tot succes: een politieke carrière kan zo weer voorbij zijn. Toch zijn er nog steeds mensen die hun gerieflijke plekje als vrijdenker opgeven om zich te ketenen aan de grillen van de kiezer, de eisen van de partij en de ogen van sociale media. Waanzinnig eigenlijk. Laten we hopen dat het zo blijft.