De bivakmuts is nog altijd een geliefd attribuut van overvallers. Maar mocht de politie op de stoep staan, dan wil de dader natuurlijk niet met dat duistere hoofddeksel worden gezien. Dus belandt de bivakmuts in de struiken, in de prullenbak, of op het dichtstbijzijnde asfalt. Bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) komen er tientallen per jaar binnen. Aan hen de vraag: van welke overvaller is deze nu weer?
De muts wordt minutieus onderzocht door de medewerkers van het instituut. Op zichtbare sporen, zoals haren of bloed, maar ook op sporen die met het blote oog niet te zien zijn. Met een speciale vloeistof halen de onderzoekers DNA, de belangrijkste drager van erfelijke informatie, uit gevonden cellen.
Dat DNA wordt vergeleken met alle opgeslagen codes in de Nederlandse databank, die meer dan driehonderdduizend DNA-profielen van verdachten en veroordeelden bevat.
„Tegenwoordig vinden we in de helft van alle zoekacties een match met iemand in onze databank, omdat deze persoon al eens eerder een misdrijf heeft gepleegd”, zegt DNA-onderzoeker Ate Kloosterman. Mede door dat hoge slagingspercentage speelt DNA in veel rechtszaken een cruciale rol.
Maar zo’n verdachte is niet gek. Die zegt tegenwoordig gewoon: ‘Wat toevallig, mijn bivakmuts is gestolen.’ Daar zit je dan met je onomstotelijke DNA-bewijs.
Daarom is het ‘activiteitenonderzoek’ de laatste jaren een prominent onderwerp geworden in het wereldwijde onderzoek naar DNA. Op welke manier is een spoor ergens terechtgekomen? „We slepen hier letterlijk medewerkers door de gang om te onderzoeken hoe DNA zich onder dergelijke omstandigheden verplaatst”, zegt Kloosterman, die vorig jaar na veertig jaar DNA-onderzoek met pensioen is gegaan.
Bloedonderzoek
Ate Kloosterman, emeritus hoogleraar forensische biologie aan de Universiteit van Amsterdam, deed wetenschappelijk bloedgroepenonderzoek toen het Gerechtelijk Laboratorium, de voorloper van het NFI, hem in 1979 belde. Bij het forensisch onderzoek speelde steeds vaker bloedonderzoek een rol, waarbij bijvoorbeeld werd gekeken of de bloedgroep van bloed dat was gevonden op de plaats delict overeenkwam met die van de verdachte. Kloosterman werd gevraagd om te helpen. Zo werd hij een prominent deelnemer aan het wereldwijde forensische DNA-onderzoek, dat eind jaren tachtig een enorme vlucht nam. Hij was nauw betrokken bij het onderzoek naar de vermissing en dood van de elfjarige Nicky Verstappen in 1998, toen het DNA-onderzoek nog lang niet zo ontwikkeld was als nu.
Over die zaak kan hij niets zeggen zolang die nog niet is afgerond, maar het is volstrekt duidelijk dat dit de belangrijkste vraag is in de rechtszaak tegen Jos B.: is zijn DNA op het lichaam van Nicky terechtgekomen omdat hij hem om het leven heeft gebracht, of omdat hun wegen elkaar op een andere manier hebben gekruist?
In 1985 stuitte de klinisch geneticus Alec Jeffreys in Engeland per ongeluk op de ‘vingerafdruk’ die de forensische opsporing drastisch zou veranderen. Een mooi geval van serendipiteit, want terwijl hij zocht naar de manier waarop genen binnen families verspreiden, vond hij bepaalde DNA-fragmenten die tussen personen sterk verschilden.
Sinds de ontdekking van de DNA-fingerprint zegt Kloosterman, kan lichaamsmateriaal met grote waarschijnlijkheid herleid worden naar één persoon. Dat was een ontwikkeling die in Nederland net zo min als in de rest van de wereld werd verwacht. Het was voor Kloosterman en zijn team al ingewikkeld genoeg om een bloedgroep vast te stellen. „DNA is een tien keer zo ingewikkeld molecuul.” Dat er genetische variatie op zat wisten ze wel. „Maar je had er zoveel voor nodig om het goed te testen, dat hielden we in ons vak niet voor mogelijk.”
Koelbox
In 1988 voerde Ate Kloosterman het materiaal voor het allereerste DNA-onderzoek in een Nederlandse zaak hoogstpersoonlijk in een koelbox naar Engeland. Alleen in het laboratorium van Cellmark Diagnostics, dat een licentie bezat om de techniek van Jeffreys te gebruiken, kon DNA ontrafeld worden. Zes vrouwen deden destijds aangifte van verkrachting of pogingen daartoe nabij het World Trade Center in Amsterdam. Enkele vrouwen wezen een 21-jarige verdachte aan, maar die bleef ontkennen. Het DNA kwam niet overeen.
Kloosterman heeft de zaak-Nicky Verstappen vanwege zijn pensioen niet meer kunnen afmaken, maar het geeft hem „voldoening dat de boel goed achtergelaten is”. Hij maakte in 2018 nog net mee dat het grootste ‘verwantschapsonderzoek’ ooit in gang werd gezet, waarbij 21.500 mannen in Limburg werden opgeroepen om DNA af te staan. Door de voortschrijdende techniek en de in 2012 aangepaste wetgeving kan bij zo’n onderzoek de persoon die het spoor op de plaats delict heeft achtergelaten ook via familieleden die DNA afstaan worden opgespoord. Zo is het in zijn carrière steeds gegaan: wat nooit mogelijk leek, was ineens de realiteit. „Er zijn veel eureka-momenten geweest.”
Al leek het soms vechten tegen de bierkaai. Zoals in de zaak, eind jaren tachtig, van de Heerlense ‘clownsverkrachter’, die een slimme advocaat had. De verdachte, die twee keer in een kleurrijk carnavalspak de straat op ging en dan een tienermeisje misbruikte, weigerde op aanraden van zijn raadsman DNA af te staan. Zij noemden het een ‘ontoelaatbare aantasting van het lichaam van de verdachte’. Kloosterman: „De clownsverkrachter is vrijgelaten, hij heeft dat gewonnen, hij heeft nooit zijn materiaal afgestaan en is nooit veroordeeld geweest.” En dat terwijl er op de plaatsen delict sperma en een schaamhaar van de dader was aangetroffen.
Er was veel maatschappelijke onrust: vrouwen demonstreerden voor de deur van de rechtbank en de accuraatheid van DNA werd ineens in twijfel getrokken, tot in de Tweede Kamer. „We hebben er toen alles aan gedaan om het tij te keren”, zegt Kloosterman. Op zijn verzoek schreef Jeffreys een brief aan de Tweede Kamer waarin hij overtuigend liet zien hoe betrouwbaar de DNA-fingerprint is. Dat was in 1990. Vier jaar later kwam de wetgeving: een verdachte moet sindsdien verplicht zijn DNA afstaan.
Gangenstelsel
Onder in het gebouw van de NFI in de Haagse wijk Ypenburg is een gangenstelsel met kamers van ongeveer twintig vierkante meter: het DNA-lab. Op de deur hangen bordjes ‘slachtoffer’ of ‘verdachte’ – alles om te voorkomen dat het DNA mengt. Ruime, vierkante tafels met een lichtgrijs blad. Witte jassen aan de kapstok. Wie goed kijkt, ziet dat er geen naden zitten in het zeil. Daar zou weleens DNA van een onderzoeker in kunnen blijven steken. Kloosterman: „Vroeger knipten we het materiaal, zeg een kledingstuk, uit of poetsten we het af met een wattenstokje.”
Dat was in de tijd dat van DNA nog een spoor – bloed, speeksel, sperma of andere cellen – ter grootte van een muntje van 10 cent nodig was. Vrij snel na de ontwikkeling van de fingerprint kwam er een techniek waarmee DNA kon worden vermeerderd. Die techniek is daarna steeds verder ontwikkeld. „Tegenwoordig verzamelen we het DNA door te ‘stubben’ met een steriel stukje plakband in een speciale houder.”
Er zijn nu twee speerpunten voor de Nederlandse DNA-onderzoekers: DNA-databanken (die in Nederland meer dan driehonderdduizend DNA-profielen van verdachten en veroordeelden bevat) én activiteitenonderzoek.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data35189122-47b051.jpg)
Sommige gevallen wijzen voor zich. Kloosterman: „Als het slachtoffer zegt dat hij uit zijn mond heeft gebloed en dat het door de klap op de broek van de verdachte is gekomen, kunnen we tegenwoordig op zoek naar speeksel in het bloed.”
Maar vaak ligt een antwoord minder voor de hand. „Wat als een slachtoffer zegt dat ze stevig door mij is vastgegrepen en ik zeg dat het niet zo is? Er zitten dan sowieso sporen van mij op het slachtoffer.” Maar ook van degene naast wie ze in de trein heeft gezeten. Als er een heleboel DNA van de vermeende dader gevonden wordt, geeft dat steun voor het verhaal van het slachtoffer. „Tegelijkertijd zijn er ook mensen die erg veel DNA afscheiden en we weten niet waarom.”
Wat weten we nu over de kans dat DNA van een ander dan de verdachte ruimschoots aanwezig is op de kleding van een slachtoffer? „Je maakt een berekening”, zegt Kloosterman. Wat is de kans op het onderzoeksresultaat als het op een onschuldige manier op die plek terecht is gekomen en wat is de kans op het scenario van gewelddadige handelingen?” Bij de herkomst van het DNA praat je over een bewijskracht van een miljard. Bij activiteitenonderzoek komen we vaak niet verder dan een op honderd of een op duizend.” Maar, zegt Kloosterman, „je kunt het er in ieder geval mee objectiveren”.