Een klaslokaal met een leraar, meubilair en een boek of iPad zijn niet genoeg om een leerling te laten leren. Wie de uitleg niet snapt of niet oplet, leert niets. En een groepje leerlingen bij elkaar zetten, is niet genoeg om ze te laten samenwerken. Als er één geen zin heeft en niet meedoet, zit dat het leren van de anderen in de weg.
Zo zijn er veel meer factoren die bepalen of en hoeveel een leerling leert. Het zijn vragen waarmee hoogleraar onderwijspsychologie Paul Kirschner (Open Universiteit) – sinds 1 juni is hij met emeritaat – zich al decennia bezighoudt. Samengevat: hoe leer je het meest, op een zo efficiënt mogelijke manier, met zo veel mogelijk voldoening? Aanvankelijk richtte hij zich vooral op leermateriaal, later op het hele onderwijs. Hoe richt je het zo in dat je het leren positief beïnvloedt?
Kirschner is er internationaal bekend mee geworden. In Nederland valt hij vooral op door zijn onvermoeibare deelname aan discussies over onderwijsvernieuwingen. Een kruistocht tegen „onderwijsmythes” en „pedagogische onzinhypes”, zoals hij zelf zegt. In de Tweede Kamer, op Twitter, in boeken en in blogs strijdt hij tegen ongefundeerde claims van onderwijsgoeroes.
Het heeft hem bij een deel van het onderwijsveld een imago van grumpy old man opgeleverd (zijn eigen woorden). Maar hij vertelt ook graag hoe het wél moet. Wie Kirschner iets vraagt, krijgt steevast antwoord in collegevorm, met pakkende voorbeelden. Zo moet een leraar over de hoeveelheid technieken beschikken van een ‘Michelin-kok’, zegt hij vaak, en niet die van een hamburgerbakker in de McDonalds. Zodat de leraar per geval kan bepalen met welke techniek de leerling het meest leert.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/10/data36797329-51ac95.jpg)
Zijn fascinatie voor onderwijspsychologie komt voort uit frustratie. Na een studie psychologie en een eerstegraads lerarenopleiding wiskunde en natuurwetenschappen kwam hij voor de klas te staan in zijn geboorteland, de VS. Van de dertig leerlingen waren er altijd een stuk of zes die het niet begrepen, hoe hij het ook probeerde. Tijdens zijn eigen jeugd had hij alleen maar negens en tienen gehaald en in leerlingen die minder makkelijk leerden, kon hij zich niet goed verplaatsen. Hij dacht: leraar, dat wil ik niet zijn. Via omzwervingen kwam hij uiteindelijk bij de nieuw opgerichte vakgroep onderwijspsychologie terecht aan de Universiteit van Amsterdam.
Zijn wetenschap en onderwijspraktijk sindsdien dichter bij elkaar gekomen?
„Toen ik begon met dit vak waren die twee niet ver van elkaar verwijderd. Leraren in het middelbaar onderwijs deden mo-opleidingen, dat waren langdurige studies. Mensen studeerden überhaupt langer, dus er was meer ruimte om de diepte in te gaan. In de jaren tachtig en negentig ging het de andere kant uit: toen zag je een gigantische opkomst van het nieuwe leren en de constructivistische idee dat er geen vaststaand corpus aan kennis zou zijn. Kennis moest je vooral zelf of met anderen construeren. Dat is, denk ik, daarna versterkt door internet.
„Ik heb het idee dat er zo langzamerhand weer een voedingsbodem is voor bewijs en kennis. Overheden beginnen te merken dat de vruchten van het hype-denken uitblijven, want de Nederlandse onderwijsprestaties zakken weg naar de middenmoot. Docenten zijn dat gewauwel zat, gewaarschuwd door de invoering van de tweede fase en de basisvorming.”
Toch is de kloof tussen onderwijs en wetenschap nog te groot, zei de Onderwijsinspectie onlangs. Waarom gaat het moeilijk samen?
„Onderwijsgoeroes zeggen dingen die logisch klinken en bij de tijdgeest passen – dat een kind zelf weet wat het wil leren bijvoorbeeld. Scholen concurreren om leerlingen, dus willen ze de hipste of de leukste zijn, zoals een iPadschool. Ouders prikken daar niet doorheen. Publicist Marc Prensky zei in 2001 dat kinderen digital natives zijn: ze denken anders en kunnen multitasken. Dat is volstrekte onzin, maar ouders die hun peuter met een iPad zien, denken: ja, dat klopt.
„Een docent in het basis- en voortgezet onderwijs is niet in staat originele wetenschappelijke literatuur te lezen, nog los van de tijd die dat kost. Het is ingewikkeld Engels en de methodes zijn moeilijk te begrijpen als je daar niet voor hebt gestudeerd. Je snapt de woorden wel, maar ik vind het belangrijk dat ze het onderzoek zelf echt snappen.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/04/data43509079-188024.jpg)
Waarom?
„Als je goed onderwijs wilt geven, heb je diep-conceptuele kennis nodig van hoe mensen leren. Je moet het leren snappen om leerlingen te kunnen helpen. Heel simpele dingen kunnen al tot een groot verschil in leren leiden. Lees bijvoorbeeld geen PowerPoint-slides voor, want dan decoderen leerlingen twee keer dezelfde boodschap: wat ze horen en wat ze zien”
Kirschner maakte het afgelopen jaar het boek Op de schouders van reuzen, samen met twee jonge wetenschappers. De belangrijkste inzichten uit de cognitieve psychologie staan erin, bijvoorbeeld hoe je informatie verwerkt, met een uitleg hoe ze te vertalen zijn naar de klas. Leraren kunnen het boek gratis downloaden. Tien schoolbesturen, de PO-Raad (de vereniging van basisschoolbesturen), een pabo en vakblad Didactief hebben het boek betaald; de auteurs verdienen geen royalty’s. Hij is overweldigd door de hoeveelheid reacties: schoolbesturen nodigen hem uit voor lezingen, hij mocht „zelfs” langskomen in de podcast van onderwijsminister Arie Slob (de ‘Slobcast’).
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/02/data24673320-de67ad.jpg)
Leren leraren dat niet op hun opleidingen?
„Twee masterstudenten hebben onderzocht in hoeverre de twee belangrijkste bewezen instructiemethoden, gespreid oefenen en jezelf toetsen, voorkomen in de leerboeken van Nederlandse en Vlaamse lerarenopleidingen. Een zeer degelijk onderzoek, naar Amerikaans voorbeeld. Het bleek dat in het leermateriaal (61 leerboeken en syllabi) die methoden maar bij twee van de 24 opleidingen nadrukkelijk worden genoemd. Het lijkt alsof de twee effectiefste instructiemethodes docenten niet worden aangeleerd! Meer anekdotisch, want we hebben niet geanalyseerd: we vonden wel allerlei passages over leerpiramides, meervoudige intelligentie en leerstijlen. Dat is je reinste kwakzalverij.”
Wie het boek leest, vindt óók wetenschappelijke inzichten over samenwerking, zelfsturend leren en motivatie; onderwerpen waar het onderwijs veel mee bezig is maar waar Kirschner meestal niet mee wordt geassocieerd. „De discussie is enorm gepolariseerd”, zegt hij. „Je wordt direct in een kamp geplaatst. Mensen denken: ‘Paul vindt motivatie niet belangrijk, Paul wil ouderwetse hoorcolleges, Paul is tegen computers.’”
„Ik heb niets tegen motivatie, maar je hebt er niets aan als je niets leert. Ik heb ook niets tegen computers, maar wel om aantekeningen te maken, want dan verwerk je de informatie niet en leer je minder dan met pen en papier. En als je denkt dat ik voor saaie hoorcolleges ben, dan weet je niet hoe breed en gevarieerd directe instructie kan zijn. Het gaat mij om het leren – dat is het hele eiereneten.”