Recensie

Recensie Boeken

Waarom grachtengordel-hatende politici eigenlijk cultuurmarxisten zijn

Antonio Gramsci De communist uit Italië wordt beschouwd als de geestelijk vader van het cultuurmarxisme. Zijn bajesaantekeningen zijn nu voor het eerst vertaald.

Illustratie: Nanne Meulendijks

Wie denkt baas in eigen hoofd te zijn, vergist zich deerlijk. Althans, dat betoogt een groeiende groep anti-elitaire intellectuelen. Ze menen dat ons hoofd nu al een halve eeuw in handen is van ‘cultuurmarxisten’ die onze beschaving willens en wetens te grabbel gooien.

Cultuurmarxisme: de combinatie van verheven kunstzinnigheid en banale klassenstrijd klinkt nog ongrijpbaarder dan bijna alle de andere -ismen. De Vlaamse wijsgeer Maarten Boudry definieerde cultuurmarxisme in deze krant als ‘binair simplisme’ dat maar twee smaken kent: onderdrukkers en onderdrukten. ‘Bij Marx ging het over productieverhoudingen, vandaag gaat het over etnische, culturele en seksuele onderdrukking. Bij Marx waren de verschoppelingen der aarde de fabrieksarbeiders, bij het “cultuurmarxisme” gaat het om een regenboogcoalitie van onderdrukte minderheden.’

Als Boudry gelijk heeft, is het cultuurmarxisme een catch all-project om de verworpenen der aarde – van vrouwen tot transgenders en ieder ander die zich een minderheid voelt – achter één banier te scharen. Alleen blanke heteroseksuele mannen vallen als male chauvinist pigs buiten de boot.

Hierbij gaat het volgens Boudry niet om een complot. Maar volgens de meeste klokkenluiders wordt de ideologie wel degelijk gedragen door een specifieke groep, namelijk door de geboortegolf, die eind jaren zestig aan haar ‘lange mars door de instellingen’ begon, zoals het parool van de linkse Duitse studentenleider Rudi Dutschke indertijd luidde.

Sluipende staatsgreep

Dat die geboortegolf amper succes boekte in de hoogste regionen van de politiek – geen enkele babyboomer heeft het in Nederland tot premier geschopt – is een empirisch feit dat critici wegwuiven. De ‘nieuw-linkse’ generatie heeft gewoon in de tweede lijn de macht gegrepen: op universiteiten, media, kunsten en al die andere culturele sectoren die essentieel zijn voor de ‘reproductie’ van de maatschappelijke verhoudingen, om een marxistische term te gebruiken.

Als deze babyboomers inderdaad zo machtig zijn geworden, dan dringt de vraag zich op wie er nog meer achter dit cultuurmarxisme schuilgaat. Volgens het anticultuurmarxistische verzetsfront is Antonio Gramsci (1891-1937) de eigenlijke geestelijk vader van deze sluipende en succesvolle staatsgreep. Zonder de Italiaanse communist zou deze ‘verfijndere versie van het klassieke marxisme’ (dixit Boudry) aan ons voorbij zijn gegaan.

Ook de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur (thans parlementariër namens Forum door Democratie) wijst naar Gramsci. ‘De cultureel marxisten hebben geen rust voordat u onderworpen bent’, schreef Cliteur in 2017.

Gevangenis

Antonio Gramsci heeft nooit iets kunnen terugzeggen. De vermeende auctor intellectualis is ruim tachtig jaar geleden door de fascist Benito Mussolini de dood in gedreven. Dat het cultuurmarxisme desondanks op zijn conto wordt geschreven, komt door de aantekeningen die hij indertijd in de cel maakte. In de gevangenis ging Gramsci na 1926 op zoek naar de hachelijkste aller hachelijke vragen: waarom hadden de fascisten in Rome de macht kunnen grijpen, terwijl de bolsjewieken, toch net zo vitalistisch in hun hang naar geweld, in Moskou halt moesten houden?

Illustratie: Nanne Meulendijks

In de jaren zeventig lag Gramsci’s Prisoner’s Notebook bij linkse boekwinkels in Nederland, waar ontketende katholieke studenten in en buiten de CPN dol waren op zijn ingewikkelde soort marxisme dat alle opties lekker openhield. Indertijd kon ik er weinig touw aan vastknopen. Maar nu begint iets te dagen dankzij de nu ook vertaalde bajesnotities van Gramsci. De selectie van teksten in Alle mensen zijn intellectuelen is goed, de toelichtingen van historicus en filosoof Arthur Weststeijn (1980) zijn nog beter.

Weststeijn beheerst het materiaal tot in zijn vingertoppen. Hij kent de Italiaanse én marxistische omgeving van Gramsci op zijn duimpje. Rooskleurig schildert hij de communist niet af. Gramsci was gewoon een stalinist die niet keek op een dode meer of minder. Hij was ook een nationalist en zag daarom meer heil in het ‘socialisme in één land’ van Stalin dan in de ‘permanente wereldrevolutie’ van Trotski of het romantisch activisme van Rosa Luxemburg die alle kaarten wilde zetten op de ‘algemene werkstaking’.

Geheime dienst

Hij heeft daar wel argumenten voor. Gramsci’s verwijt aan Trotski, nog niet vermoord door de stalinistische geheime dienst, was onder meer dat hij politiek en revolutie opvat als een ‘bewegingsoorlog’. In Rusland was dat inderdaad zo. Omdat de staat daar sterk is en het maatschappelijk middenveld zo slap als ‘gelei’, kun je er de macht op het slagveld omverwerpen. In Europa is de macht niet in één klap te veroveren, omdat de politiek de macht moet delen met de private burgersamenleving. Samen vormen ze een ‘hechte keten van fortificaties en kazematten’. En dat is een veel taaiere frontlinie dan het Winterpaleis in Sint Peterburg. Revolutie in Europa is dan ook geen kwestie van overrompeling maar van lange adem: een ‘stellingenoorlog’, aldus Gramsci.

Links is toe aan gewetensonderzoek over de invloed van Marx op ons denken over identiteit, schrijft Maarten Boudry. Lees ook: Het spook van het cultuurmarxisme bestaat

Deze militaire metaforiek is geen toeval. De communistische revolutie (1917) en de fascistische Mars op Rome (1922) waren beide een resultaat van de Eerste Wereldoorlog, waarin zowel de reformistische sociaaldemocratie als het burgerlijk liberalisme en confessionele klerikalisme hadden gefaald en zo de deur hadden geopend voor gewelddadige massabewegingen met autoritaire leiders.

De stellingenoorlog dwong Gramsci om de verhouding tussen politiek en samenleving tegen het licht te houden. Want als het dus geen zin had om op te rukken naar het staatskasteel, hoe kon je als communist de revolutie dan wél dichterbij brengen? Gramsci wilde niet wachten op het moment dat de arbeidersklasse de bourgeoisie via de stembus opzij zou kunnen schuiven. Hij wilde actie, en tijdens de oorlog riep hij, net als Mussolini, ook ‘te wapen!’ tegen het koor der pacifistische socialisten die dachten dat een vredesbeweging de klassenstrijd vooruit zou helpen.

Iedereen conformist

Maar na het linkse fiasco in Italië moest hij bij zichzelf te rade gaan. Gramsci kwam daarna op de proppen met wat nu ‘cultuurmarxisme’ wordt genoemd. Het klassieke marxisme maakte een onderscheid tussen ‘basis’ en ‘bovenbouw’. Aan de basis vochten arbeid en kapitaal hun klassenstrijd uit. In de bovenbouw werd het ideële gevecht gevoerd. Trouw aan het historisch materialisme van Marx was de basis ‘in letzter Instanz’ beslissend. Gramsci draaide het om. Hij knipte de bovenbouw in tweeën: in een burgerlijke samenleving (het private middenveld) en de politieke maatschappij (de publieke staat). De staat voert het ‘directe bewind’ en heeft dus de formele macht om de burger met wet of met geweld te dwingen iets te doen of te laten.

Het ‘Orakel van het Westen’ Francis Fukuyama en politiek filosoof Kwame Anthony Appiah nemen de identiteitspolitiek onder vuur en doen aanbevelingen om uit de loopgraven van de identiteitsoorlog te komen. Lees ook: Honderd procent man, hetero en voetbalsupporter: lekker makkelijk

Maar met louter geweld hou je de boel alleen in hoge nood bij elkaar, niet dag in dag uit. De mensen moeten ook ‘spontaan’ kunnen instemmen met de staatsmacht. Het verankeren van deze ‘hegemonie’ van heersende normen en waarden gebeurt in het gezin, op het werk, op school en in de kerk. Iedereen ‘conformeert zich aan een zeker conformisme’, aldus Gramsci. ‘Alle mensen zijn intellectuelen’, ook al vervult niet iedereen een intellectuele functie. Voorwaarde is dat de maatschappelijke moraal in de bovenbouw niet haaks komt te staan op de materialistische verhoudingen aan de basis. Gramsci was en bleef marxist. Maar zodra de consensus over normen en waarden wegvalt, wordt het spannend. Dan krijgt het volk het idee dat het anders kan (revolutie) of wendt het zich tot een autoritaire Caesar die met charisma maar zonder revolutie de weg wijst uit de crisis. Het eerste was volgens hem in Rusland gebeurd, het tweede in Italië.

Die ‘spontane instemming’ is een subtiel evenwicht tussen hard geweld en zachte drang. In Rusland heeft een hoge politieman mij dat eens zo uitgelegd. Wat moet een paraat peloton doen als het wordt geconfronteerd met een demonstrerende massa? Kwestie van rekenen. 100 mensen op straat: arresteren. 1.000: in elkaar slaan. 10.000: isoleren. 100.000: begeleiden. 1.000.000: overlopen.

Verval van het Westen

Gramsci’s conclusie: het heeft geen zin om de sociaal-economische basis revolutionair te verbouwen als je niet ook de ethisch politieke bovenbouw vertimmert. Het communisme moet de arbeiders mobiliseren tegen de bazen en tegelijkertijd het volk verheffen. Dat laatste was essentieel voor de culturele renaissance die Gramsci, qua moraal nogal traditioneel denkend, voor ogen had. Het kapitalisme was in zijn ogen namelijk niet alleen een systeem van uitbuiting maar ook verantwoordelijk voor het culturele verval van het Westen.

Lees ook het interview: ‘Dat een westerse samenleving ook áchteruit kan gaan, daar had ik niet over nagedacht’

De kracht van Gramsci’s denken is dat het kan worden gebruikt als een soort sleepnet waarmee je alles kunt opvegen. Dat maakt zijn dubbele concept niet alleen aantrekkelijk voor nieuw-linkse regenboogcoalitiebouwers en traditionele marxisten, maar ook voor radicale veranderaars op rechts. In Frankrijk hebben de ‘nieuwe-rechtse’ journalist Alain de Benoist en het Front National-lid Marion Maréchal (Le Pen) zich bekend tot de hegemoniale strijd die Gramsci had geschetst. Dat is niet zo gek. Nieuw-rechts voert bij uitstek een ideologische strijd tegen het kosmopolitische karakter van het moderne kapitalisme. Het heeft succes omdat de basis rijp is voor nostalgie naar een ouderwets nationaal kapitalisme. In een tijdperk waarin de bestaande internationale orde van afspraken gestoeld op gedeelde instemming onder druk staat, lijkt er sprake te zijn van wat Gramsci een ‘organische crisis’ noemt, waarbij de ene hegemonie verdwijnt maar de volgende nog geboren moet worden.

Ook op politiek niveau bevinden veel westerse landen zich in een overgangsfase, waarbij de dominantie van het neoliberalisme geleidelijk plaatsmaakt voor een nieuw model dat vooralsnog vooral ‘caesaristische’ leiders in de kaart speelt. Met Gramsci in de hand kan de opkomst van dat soort leiders worden geduid als het wankele evenwicht dat ontstaat wanneer de bestaande orde tekortschiet en daarmee de deur openzet voor oppositionele krachten, ook al zijn die niet in staat de bestaande orde daadwerkelijk omver te werpen, aldus Weststeijn.

Grachtengordel

De zwakte is dat het cultuurmarxisme, dat Gramsci zou hebben uitgevonden, niet zo onderscheidend is als de alarmisten suggereren. Iedere politicus die een boreaal visioen schetst, oproept tot wraak op de progressieve grachtengordel, of opkomt voor de gewone man die de concurrentieslag op de markt van seks en huwelijk niet meer a priori kan winnen, is nolens volens een halve cultuurmarxist. Niet een hele, omdat de reactionaire revolutionairen weliswaar op gramsciaanse wijze de bovenbouw naar hun hand willen zetten, maar het sociaal-economische fundament intussen ongemoeid laten.

Ook Neêrlands eigen Caesar levert politiek én essayistisch half werk. Hij wil hegemoniaal voor een dubbeltje op de eerste rang zitten, maar brandt zijn vingers niet aan de basis waar het volk in het zweet des aanschijns moet werken. In die zin is hij zo oud als de weg naar Rome.