Deze maand was het vijftig jaar geleden dat studenten het bestuursgebouw van de Universiteit van Amsterdam, het Maagdenhuis, bezetten. Aan deze verjaardag is niet veel aandacht besteed, al toonde één van de universiteitsmusea foto’s van de gebeurtenis. Ironisch genoeg was dat het museum voor archeologie, alsof de universiteit de bezettingsactie graag tot de prehistorie rekent.
De bezetting van het Maagdenhuis leidde tot democratisering van de besluitvorming op universiteiten. Indirect was de actie van belang voor een andere vernieuwing: de opkomst van de sociale advocatuur, zoals recent nog in De Groene beschreven. Kort nadat de politie het Maagdenhuis ontruimde, werden ruim 550 studenten voor de politierechter gedagvaard. Zij vonden twaalf Amsterdamse advocaten bereid hen te verdedigen in wat zij als een politiek proces zagen. Na een paar dagen moesten vier van die twaalf advocaten zich terugtrekken. Hun kantoren, twee stuks, hadden hen terug gefloten, naar verluidt om andere, vaste cliënten niet voor het hoofd te stoten.
Ontmaskeren
De beide kantoren wilden niet met politieke acties in verband worden gebracht. Het omgekeerde gebeurde, want er kwam destijds veel aandacht voor de kwestie, binnen en buiten de balie. Jonge, door de tijdgeest aangeraakte juristen probeerden het recht te ontmaskeren als een instrument van de heersende klasse. Een nieuwe generatie maatschappijkritische advocaten wilde niet meer tussen de eikenhouten lambriseringen de klassieke praktijk voeren, maar met juridische wapens sociale problemen bestrijden.
In de jaren 70 en 80 verbeterden de financiering en toegankelijkheid van rechtsbijstand voor ‘on- en minvermogenden’. Er kwamen bureaus voor rechtshulp en een beter systeem van betaling van advocaten. In tientallen nieuwe samenwerkingsverbanden gingen advocaten goede en betaalbare rechtsbijstand verlenen, kosteloos voor mensen uit de laagste inkomensgroepen.
Bloei voorbij
Deze ontwikkeling had een duidelijke keerzijde. De traditionele advocatenkantoren achtten zich erdoor ontslagen van iedere verantwoordelijkheid voor rechtsbijstand aan ‘de gewone man’. In de zakelijke markt groeiden zij stormachtig. De twee kantoren bijvoorbeeld die de Maagdenhuisbezetters niet wilden bijstaan, fuseerden en ontwikkelden zich tot een van de eerste Zuidaskantoren. Niet alleen verdachten, ook werknemers, huurders, migranten en uitkeringsgerechtigden waren op de commerciële kantoren niet welkom.
Maar terwijl dat deel van de balie in de globaliserende, liberale markteconomie nog steeds floreert, is de bloei van de sociale advocatuur voorbij. De Bureaus voor rechtshulp werden rond de eeuwwisseling gesloten. Onder het mom van financiële prikkels werden flinke drempels voor rechtzoekenden opgeworpen en de advocatenvergoedingen gingen omlaag. Met een sociale praktijk kan een advocaat anno 2019 geen leefbaar inkomen meer verdienen. Zo werden commerciële advocaten de winnaars van decennia van neoliberaal beleid en rechtzoekenden met een laag inkomen en hun raadslieden de verliezers.
Nostalgie
Minister Dekker betreurt wat hij een waterscheiding noemt tussen sociale en commerciële kantoren. Hij vindt dat van commerciële advocatenkantoren een bijdrage aan de ontwikkeling van een duurzaam stelsel voor rechtsbijstand mag worden verwacht. Een vergelijkbaar geluid kwam drie jaar geleden al van Britta Böhler, die voorstelde dat commerciële advocaten een bepaald aantal uren kosteloos rechtsbijstand verlenen aan mensen die zelf geen advocaat kunnen betalen.
Maar dit is nostalgie naar een tijd die niet terugkomt. Advocaten hebben zich in de laatste 50 jaar sterk gespecialiseerd. Een specialist in bedrijfsovernames kan niet iemand adviseren die met het UWV in de clinch ligt. Een expert in het effectenrecht kan een asielzoeker niet adequaat bijstaan. En hoe voelt iemand met drie loonbeslagen zich op een kantoor waar klanten gewoonlijk toptarieven betalen?
Engagement
Ook de sociale advocaten specialiseerden zich. Goede rechtshulp aan mensen met weinig geld is dan ook een vak apart. Hun juridische sores zijn vaak verweven met andere nijpende problemen. Het bijstaan van de arme kant van Nederland vergt kennis van bijzondere rechtsterreinen, vaardigheid in het omgaan met bureaucratie, samenwerking met andere hulpverleners, maatschappelijk engagement en inlevingsvermogen. En een nette vergoeding. Zodat advocaten zowel de rechten van hun klanten als de doelen van de verzorgingsstaat kunnen verwezenlijken. Of is die intussen, net als de universitaire democratie, in wezen afgeschaft?
De Togacolumn wordt geschreven door een advocaat, een officier en een rechter. Diana de Wolff is advocaat en bijzonder hoogleraar advocatuur aan de UvA.