Stapels platen. Nog meer cd’s. Een groot hoekbureau dat bezaaid ligt met partituren en notenpapier. In de Amsterdamse werkstudio van componist Robin de Raaff (1968) heerst het soort productieve rommeligheid dat de Fransen l’effet d’art noemen. Pal naast zijn bureaustoel: een fretloze Fender-basgitaar, de opvolger van het zelf gemaakte exemplaar waarop hij als tiener de solo’s van de legendarische Jaco Pastorius uitdokterde.
Ja, zijn eigen virtuositeit was zeker van invloed toen hij vorig jaar zijn tweede vioolconcert North Atlantic Light componeerde, zegt De Raaff: „Mijn eigen muzikantenachtergrond klinkt onvermijdelijk door in de dramatiek die ik in zo’n werk leg. Bovendien is het me eigen om te experimenteren met een instrument. Ik probeer de grenzen op te zoeken van wat er allemaal mogelijk is, qua techniek en kleur. Ik heb dit werk, meer dan mijn Eerste vioolconcert, heel nadrukkelijk vanuit de viool gedacht.”
De viool in kwestie is de Matteo Goffriller (ca. 1700) van Tosca Opdam (1988). Komende zaterdag brengt ze North Atlantic Light in première met het Nederlands Philharmonisch Orkest onder Marc Albrecht. Terwijl Opdam vanuit haar New Yorkse appartement via videochat aanschuift voor dit interview, installeert De Raaff zich in zijn werkkamer achter zijn webcam.
Debuut in Carnegie Hall
Geanimeerd vertellen solist en componist hoe ze elkaar vier jaar geleden ontmoetten in New York, de stad die Opdam inmiddels haar tweede thuis noemt. Na haar bachelor aan het Conservatorium van Amsterdam studeerde ze verder aan achtereenvolgens de Manhattan School of Music en de prestigieuze Juilliard School. Opdam: „Wat ik fijn vind aan New York is dat niemand hier bang is om grote projecten aan te gaan. Men durft risico’s te nemen, en er bestaan minder vastomlijnde ideeën over hoe je muziek zou moeten uitvoeren. Dat werkte bevrijdend en was een enorme toevoeging op de artistieke fijnzinnigheid die je in Nederland meekrijgt.”
De Raaff liep ze tegen het lijf toen het New Juilliard Ensemble in 2015 zijn Percussieconcert uitvoerde in Lincoln Center. Opdam, lachend: „Ik moet eerlijk bekennen dat ik het concert gemist heb, maar ik was wel bij de lezing die Robin gaf over zijn werk.” De Raaff herinnert zich hoe dirigent Joel Sachs bij hem kwam met de mededeling dat er een Nederlandse violist was die hem graag wilde ontmoeten: „Na afloop hebben we een hele tijd staan praten.”
Twee jaar later vond De Raaff een mailtje in zijn inbox. Opdam zou haar debuut maken in Carnegie Hall en was op zoek naar bijzonder repertoire. Of hij voor die gelegenheid iets wilde schrijven. Hoefde hij niet lang over na te denken: „Graag natuurlijk. Hoe vaak krijg je als componist nou de kans om daar te worden gespeeld? En dan door zo’n fantastische violist.”
Twee visies op één schilderij
Wat De Raaff zo goed vindt aan Opdams spel? „Tosca kan heel fel en ritmisch spelen, maar ook razendsnel schakelen naar een warme, lyrische toon. Naarmate ik meer van haar hoorde, raakte ik ook onder de indruk van haar kleuring op de lage G-snaar. Donker. Robuust. Een tikje korrelig ook. Daar heb ik in dit stuk veel gebruik van gemaakt.”
Uiteindelijk schreef De Raaff twee versies van North Atlantic Light. Eerst een sonate voor viool en piano, die Opdam vorig jaar juni in première bracht in New York en afgelopen april nog speelde in Hongkong. Uit die kamermuziekversie destilleerde De Raaff vervolgens het concerto voor viool en orkest.
„Vergelijk het met een bedrukte ballon die je heel groot opblaast”, zegt de componist over dat proces. „De print wordt uitgerekt, het materiaal komt steeds verder uit elkaar te liggen en daardoor ontstaat er ruimte voor nieuwe ideeën. Zo heb ik in het concerto het aandeel van het orkest flink laten groeien en is de solopartij veel omvangrijker. Hoewel beide versies dus overeenkomstig bronmateriaal hebben, zijn het echt verschillende stukken geworden.”
Opdam spreekt liever van „twee visies op hetzelfde schilderij”: het gelijknamige doek North Atlantic Light (1977) van de van oorsprong Nederlandse schilder Willem de Kooning. Ze vertelt hoe al in een vroeg stadium duidelijk werd dat De Raaff en zijzelf een grote voorliefde delen voor beeldende kunst. De Kooning was een uitgelezen inspiratiebron, al was het maar vanwege de trans-Atlantische omzwervingen van zowel schilder als violist en componist.
Tosca Opdam in een ‘De Raaffiaanse’ versie van Purcells ‘When I’m laid in Earth’ bij De Muziekfabriek (Radio 4)
Net als De Kooning, die op jonge leeftijd als verstekeling de boot naar Amerika pakte, verhuisde Opdam op haar achttiende naar New York – de muziek achterna. Ook De Raaff was vaak in de Verenigde Staten. Zijn werk wordt er regelmatig gespeeld en hij was meerdere keren te gast bij het prestigieuze Tanglewood Music Center. Goede herinneringen, aldus De Raaff, die er aan de zangfaculteit zijn huidige vrouw leerde kennen: „Ik herinner me onder meer prachtige roadtrips. Ik voelde me er altijd de lucky artist die met een auto van de zaak de toerist mocht uithangen.”
Wit canvas
Net als De Koonings schilderij, waarop zich te midden van dik opgebrachte kleurvlakken de contouren van een blauw zeilbootje weerspiegelen in het water, zou je North Atlantic Light (het concert) een muzikaal zeegezicht kunnen noemen. Opdam: „Het is vloeibare muziek, een deinend stuk, met grote golfbewegingen in tempo, toonhoogte en dynamiek. Soms is het bijna alsof je zelf op een boot zit.”
Toch is de muziek geen pittoreske verklanking van het schilderij, nuanceert De Raaff: „Dat zou ook onmogelijk zijn. Van een schilderij heb je onmiddellijk een totaalimpressie, terwijl muziek zich ontvouwt in de tijd. In die zin zijn het totaal verschillende kunstvormen.”
Niettemin heeft hij naar manieren gezocht om de schilderende hand van De Kooning in noten te vangen. Zo imiteert een belangrijk motief in het stuk, een groepje tonen dat rond een centrale ‘c’ cirkelt, de mengende bewegingen van een kwast op een palet.
Bovendien: „Naarmate ik meer over De Kooning ging lezen, kwam ik erachter dat hij zijn doeken eerst helemaal wit maakte. Vanuit die neutrale onderlaag begon hij dan te werken.” Het beeld van het witte canvas deed De Raaff terugdenken aan zijn opera Waiting for Miss Monroe, in 2012 ook in première gebracht door het Nederlands Philharmonisch. De Raaff: „Daarin werkte ik met klankvelden die helemaal uit de witte toetsen van de piano bestonden. Dat idee heb ik ook in dit stuk geïntegreerd. Als metafoor voor het witte canvas, maar ook als knipoog naar het orkest.”
En ja, soms kon hij het niet laten om secties uit het schilderij rechtstreeks te vertalen in klank. Neem de ‘Cadenza’, van oudsher de passage waar de solist alleen in de spotlight wordt gezet met een virtuoze solo. De Raaff koos ervoor om Opdams noten te laten weerklinken in tinkelend en rinkelend slagwerk: een toef triangel hier, hoog klinkende belletjes daar, of schel opflakkerende crotales (kleine bekkentjes). „Het zijn reflecties van de vioolklank”, aldus de componist, „een akoestisch equivalent van De Koonings spiegelende wateroppervlak.”
In de openingsmaten laat hij Opdam de rol van schilder vervullen: heel zacht speelt ze een handvol tonen die langzaam doorsijpelen in de geledingen van het orkest. Alsof ze bedachtzaam wat schetsen op papier zet.
„In de categorie moeilijke openingen…”, zucht Opdam. „Het is allemaal heel fragiel, in een heel hoog register, én ik moet in octaven spelen. Het is de kunst om die tonen heel puur te houden en ze zo egaal mogelijk aan te strijken. Dat is even studeren, maar als het lukt dan weet je niet wat je hoort.”