Recensie

Recensie Theater

Het racisme in Clybourne Park sluimert vooral onderhuids

Theater Als een zwart gezin een huis koopt in het witte Clybourne Park, ontstaat er in 1959 commotie. Vijftig jaar later zijn de rollen omgedraaid, maar het racisme broeit nog steeds.

Joy Wielkens en Sergio IJssel in Clybourne Park.
Joy Wielkens en Sergio IJssel in Clybourne Park. Foto Sharon Jane

Eén van de pijnlijkste momenten uit Clybourne Park begint als Karl (Yorick Zwart) ferm bij zijn buren binnenstapt. Hij heeft gehoord dat Bev en Russ (Anke van ‘t Hof en Peter van Heeringen) hun huis hebben verkocht aan een zwart gezin. Dat kan toch niet zomaar, in een keurige buurt als Clybourne Park? Het is 1959, Chicago. Alsof Karls tirade nog niet kwetsend genoeg is, besluit het gezelschap om huishoudster Francine (Joy Wielkens) en haar man (Sergio IJssel) - beiden zwart - eens om hun mening te vragen. Wat volgt, is een uiterst ongemakkelijke scène, waar het racisme steeds minder verholen van de bühne spat.

In Clybourne Park (Bruce Norris, 2010) broeien de spanningen eerst onderhuids, om dan opeens luid en duidelijk uit de dialogen te knallen. Ook in dit derde deel van de ‘Raisin Cycle’ speelt racisme een grote rol - net als in de eerdere voorstellingen, die Well Made Productions op de planken bracht. Situaties en gesprekken zijn ongemakkelijk, omdat je voelt dat veel niet uitgesproken wordt. Iedereen loopt op z’n tenen. Dat is ook te merken aan hoe poeslief Bev haar huishoudster behandelt en haar zelfs een vriendin noemt, terwijl Francine zich op de vlakte houdt, bang om haar werkgever te beledigen en haar baan te verliezen.

Naast het sluimerende racisme wordt ook de marginale positie van de zwarte personages duidelijk. Anderen praten vooral óver hen, terwijl zij zwijgend op de achtergrond blijven. Het maakt hen bijna onzichtbaar. Zo beweegt Francine zich stilletjes door het huis, als een schaduw die zelfs schrikt van haar eigen lach. De man des huizes lijkt haar sowieso nauwelijks op te merken. Russ heeft wel wat anders aan zijn hoofd: de zelfmoord van zijn zoon, een veteraan die zichzelf heeft opgehangen op zolder. Dit is een knagend trauma, dat zich manifesteert in woede-uitbarstingen én de reden blijkt van de verhuizing. In deze uitvoering van Clybourne Park vormt dit verhaal een kanttekening.

De tweede helft van de voorstelling speelt vijftig jaar later, in dezelfde buurt. Clybourne Park is nu een wijk in opkomst, waar een wit koppel het huis van een zwart stel wil kopen. De rollen zijn dus omgedraaid. Hun gesprek begint keurig, maar ontspoort al snel. Weer staat een witte vrouw aan de zijlijn te schipperen. Zij probeert haar man tegen te houden, als hij een racistische grap vertelt. Zij wil de boel dan sussen. Uit medemenselijkheid? Of probeert ze alleen haar eigen hachje te redden?

In Esther Duyskers vertaling van Norris’ tekst wisselen beheerste dialogen en aanvaringen elkaar af. Toch oogt de voorstelling, in regie van Teunkie van der Sluijs, nogal vlak. Er wordt af en toe met een verhuisdoos gesmeten of iemand verheft zijn stem, maar het echte vuurwerk vindt plaats in de tekst. Gecombineerd met de tamme regie maakt dat Clybourne Park erg statisch. Een verhaal dat inhoudelijk zo intrigerend is, moet meer indruk kunnen maken: de spanning uit de tekst is nu nauwelijks terug te zien op het toneel.