„Wat betekent het om tegelijkertijd te sterven en te worden?’’, citeert de lerares Duitse literatuur in de eindexamenklas van tomboy Mati. Mati kunnen al die filosofische vragen gestolen worden, zij rijdt liever op haar crossmotor. Helemaal one of the guys, al zijn die allemaal stiekem een beetje verliefd op haar; in hun camaraderie kunnen ze hun ontluikende seksuele gevoelens uiten. Een stomp hier, een stomp daar. Maar Goethe of elk ander citaat aan het begin van een film, is net zoiets als het pistool uit de dramaturgie van toneelschrijver Tsjechov: reken er maar op dat het afgaat. Je moet eerst de figuurlijke dood sterven voordat je (herboren) kunt worden.
Dat geldt niet alleen voor Mati, die haar gevoelens ontdekt voor supermarktmedewerkster Carla. Zij is dan wel de spil van de film, maar alle personages om haar heen worstelen met gevoelens van (onderdrukte) sensualiteit en lust. Uiteindelijk culmineert die mozaïekfilmformule in een soort Magnolia-achtige zangsequentie waarin alle personages in hun eigen ellende meezingen met het nummer waar de film zijn titel aan ontleent, het sentimentele Italiaanse jarentachtigpopliedje ‘L’animale’: „Het dier in mij staat niet toe dat ik gelukkig ben.” Zowel een melodramatische opeenstapeling van drama en obstakels als een daarmee samenhangende zekere voorspelbaarheid zijn niet helemaal te vermijden in de derde film van de Oostenrijkse regisseur Katharina Mückstein. Scènes waarin ze Mati filmt in een lege steengroeve of een verlaten openluchtbioscoop zijn het echte filmmaken. Dan zijn geen woorden of soundtrack nodig om een verhaal te vertellen.