Nog nooit ging het zo slecht met onze biodiversiteit als nu. Soorten sterven in een steeds hoger tempo uit, natuurgebieden verdwijnen door verstedelijking en landbouw, het klimaat verandert, vervuiling neemt toe – dit alles met grote negatieve gevolgen voor de mens. Alleen door ingrijpende economische en maatschappelijke veranderingen is het tij nog te keren. Die boodschap staat centraal in het omvangrijke IPBES Global Assessment Report, dat maandag verscheen.
Honderden wetenschappers uit meer dan vijftig landen hebben drie jaar gewerkt aan dit meer dan 1.800 pagina’s tellende document van het IPBES, het wetenschappelijk biodiversiteitspanel van de Verenigde Naties. Het is voor het eerst dat de wereldwijde staat van de biodiversiteit zo grondig in kaart is gebracht.
Afgelopen week is in Parijs door wetenschappers en regeringsadviseurs uit 132 landen een samenvatting van het rapport goedgekeurd. Die samenvatting is bedoeld als wetenschappelijk fundament voor beleidsmakers. Net als bij de veel bekendere IPCC-rapporten over klimaatverandering nemen de landen dit rapport als uitgangspunt voor hun natuur- en milieubeleid. De samenvatting speelt ook een centrale rol bij de onderhandelingen die eind 2020 in de Chinese stad Kunming moeten leiden tot een nieuw internationaal biodiversiteitsakkoord.
Klimaatonderhandelingen
Eén allesoverheersend getal, zoals de grens van 2 graden temperatuurstijging bij de klimaatonderhandelingen, ontbreekt in het rapport, maar de cijfers die wél worden genoemd zijn alarmerend. De snelheid waarmee planten- en diersoorten verdwijnen ligt tientallen tot honderden keren hoger dan in de laatste 10 miljoen jaar. Naar schatting wordt 1 miljoen van de ruim 8 miljoen soorten dieren en planten in het voortbestaan bedreigd. Driekwart van de natuurgebieden op land en tweederde van de wereldzeeën is aangetast door mensen. 85 procent van de moerasgebieden is verdwenen.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/09/featuredinsecten.jpg)
De grootste directe oorzaken zijn achtereenvolgens veranderingen in landgebruik, overexploitatie van dieren en planten (bijvoorbeeld door houtkap, jacht en visserij), klimaatverandering, vervuiling en de introductie van invasieve exotische soorten. Daarnaast zorgt de mensheid ook op indirecte wijze voor de afname van biodiversiteit: door bevolkingsgroei, door het huidige consumptiepatroon, door de manier van voedselproductie en energieopwekking, en tenslotte door gewapende conflicten. Mensen halen zoveel grondstoffen uit de natuur, dat die steeds minder in staat is daarvan nog te herstellen.
„Als we de achteruitgang willen stoppen, dan is het aanwijzen van nieuwe natuurreservaten niet voldoende”, zegt milieuonderzoeker Ingrid Visseren-Hamakers, die haar werk aan de George Mason Universiteit binnenkort verruilt voor een hoogleraarschap milieubeleid en politiek aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Ze schreef voor het IPBES mee aan het hoofdstuk met opties voor beleidsmakers. „Natuurlijk moeten we ook werken aan het behoud van bedreigde soorten, maar daarnaast benadrukken we in het rapport de noodzaak van transformative change: een fundamentele verandering in de sociale, economische en technologische structuren van onze maatschappij. Denk aan andere subsidies, en aan nauwere samenwerking met de lokale bevolking.”
Wereldwijde teruggang
Al tientallen jaren wordt geprobeerd de wereldwijde teruggang van de biodiversiteit te keren. In 2010 werd in het Japanse Nagoya, in de regio Aichi, daarover een akkoord gesloten. Volgens de zogeheten Aichi-doelen moest in 2020 de achteruitgang van de biodiversiteit zijn gehalveerd. Landbouw en bosbouw moesten tegen die tijd duurzaam zijn en er moesten meer beschermde natuurgebieden komen. Visseren-Hamakers: „Maar de meeste grafieken wijzen nog steeds in de verkeerde richting. Kennelijk doen we dus iets fout.” De achilleshiel van het biodiversiteitsbeleid is volgens haar de uitvoering. „We weten heel goed wat we moeten doen. We hoeven in de landbouw niet tegen de natuur in te werken, en we kunnen best shampoo maken zonder palmolie. Maar als het erop aankomt stellen we steeds weer andere prioriteiten.”
Dat ziet ook Esther Turnhout, die als hoogleraar bos- en natuurbeleid in Wageningen eveneens mee schreef aan het IPBES-hoofdstuk over beleid: „De opbrengst van een palmolieplantage zal altijd hoger zijn dan die van een bos waarvoor de eigenaar financieel gecompenseerd wordt als hij het laat staan. De natuur kan dat gevecht nooit winnen.”
Ook Nederland is daar debet aan. „Wij exporteren een deel van onze voedselproductie, en daarmee ook een deel van het probleem. Terwijl de aandacht juist uit zou moeten gaan naar lokale projecten en subsidies voor duurzame initiatieven.” Verandering kost tijd, benadrukt ze. „In het IPCC-rapport wordt steeds gesproken over een na-ijl-effect: zelfs als we nu stoppen met de uitstoot van broeikasgassen zal de temperatuur nog stijgen. Bij biodiversiteit zul je dat voor een deel ook hebben. Een bodem met te veel stikstof herstelt niet direct. Daarom is het belangrijk tijdig te beginnen.”
Grondstoffen
Eerder verschenen er al regionale IPBES-biodiversiteitsrapporten. Nu blijkt ook de urgentie wereldwijd, zegt Marcel Kok, programmaleider internationaal biodiversiteitsbeleid bij het Planbureau voor de Leefomgeving. „Het rapport laat onder meer zien wat de gevolgen zijn van ons handelen in Nederland voor andere regio’s, bijvoorbeeld voor gebieden waar we grondstoffen vandaan importeren.” Kok schreef voor IPBES mee aan het hoofdstuk over oplossingsgerichte scenario’s.
„Daarin richten we ons onder andere op het verduurzamen van steden – zoals door de aanleg van waterbuffers en het creëren van groene zones – en van het combineren van natuur en landbouw. Vaak streven mensen naar minder intensieve landbouw, maar die initiatieven nemen wel meer ruimte in, waardoor er per saldo minder ruimte voor natuur overblijft. Het is belangrijk daar een balans in te vinden. De beste oplossingen zijn gunstig voor de natuur, de voedselproductie én het klimaat. Plant niet lukraak bomen om de CO2-uitstoot te compenseren, maar zorg voor een divers en levensvatbaar bos.”
De Wageningse emeritus-hoogleraar natuurbeheer Frank Berendse, niet bij IPBES betrokken, noemt het rapport belangrijk, „juist ook vanwege de omvangrijke literatuuranalyse en het objectief naast elkaar zetten van wetenschappelijke gegevens. Ik hoop dat het dezelfde status zal krijgen als het IPCC-rapport, en dat er harde eisen aan het naleven van beleid zullen worden gesteld. Dat is bij de Aichi-streefcijfers niet gebeurd.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data44301911-459a96.jpg)
Minimale percentages
In die streefcijfers werden bijvoorbeeld minimale percentages genoemd voor de hoeveelheid land- en zee-oppervlak die mondiaal een beschermde status moet krijgen: respectievelijk 17 en 10 procent. „In Nederland zitten we daar fors onder, met slechts 13 procent beschermd landoppervlak dat de Natura 2000-status heeft – inclusief het IJsselmeer en het Markermeer. Terwijl juist het reserveren van voldoende oppervlak cruciaal is voor de natuur. Al in 1957 stelde de Engelse bioloog Cyril Dean Darlington dat de hoeveelheid soorten toeneemt met het areaal, en die wetmatigheid is sindsdien door biologen wereldwijd bevestigd.”
Ook Berendse benadrukt de indirecte invloed van de wereldeconomie op de biodiversiteit. „Neem bijvoorbeeld lage voedselprijzen. Daardoor worden boeren gedwongen tot een hoge productie, en daarom zijn ze vaak genoodzaakt bestrijdingsmiddelen en mest te gebruiken. Als wij als consument meer betalen, dan kunnen zij volstaan met een lagere productie.”
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data40214805-8ff488.jpg)
Een kanttekening plaatst Berendse bij het getal van een miljoen bedreigde diersoorten. „Het is ongelooflijk moeilijk dit soort berekeningen uit te voeren, omdat je er zoveel aannames bij moet maken. De onderzoekers gaan ervan uit dat er ruim 8 miljoen soorten bestaan. Een groot deel daarvan is evenwel nog onontdekt. Zo’n 80 procent van alle soorten zijn insecten, maar daar weten we nauwelijks iets van – we hebben vooral gegevens over broedvogels en zoogdieren.”
Conservatiebioloog Stuart Pimm van de Amerikaanse Duke University is om dezelfde redenen sceptisch over de berekening van een miljoen bedreigde soorten. „Ook hadden de auteurs uitgebreider mogen stilstaan bij de geografische verspreiding van bedreigde soorten. Maar al met al is het rapport goed geschreven, en doen de onderzoekers niet aan onnodige bangmakerij. En de hoofdboodschap van het rapport is duidelijk: de achteruitgang in biodiversiteit en de negatieve gevolgen daarvan voor de mens zijn enorm. Elke lezer zal dat begrijpen.”