Elco Brinkman, lijsttrekker van het CDA toen deze partij in 1994 zijn historische verkiezingsnederlaag leed, vindt dat hij te veel de schuld heeft gekregen van dit verlies. In zijn memoires schrijft de 71-jarige Brinkman „oprecht spijt” te hebben voor een deel van de electorale schade – het CDA verdween voor het eerst sinds 1918 uit het centrum van de macht – maar hij vindt tevens destijds juist te hebben gehandeld. Hij had ruimte gezocht voor „wat nieuws” waar „binnen de partij nog niet iedereen aan toe was”.
Brinkman erkent dat hij als beoogd nieuwe leider van het CDA te weinig „onze slinkende vaste aanhang had bediend”, zoals hem na de nederlaag werd verweten. Maar hij voegt direct toe „vurig” te hopen dat de nieuwe generatie wil blijven kijken hoe het „later anders en beter kan met weer meer medestanders van het CDA”.
In zijn boek Bouwen en bewaren gaat Brinkman uitvoerig in op de voor het CDA zo turbulente periode waarin hij begin jaren negentig was aangewezen als opvolger van de succesvolle Ruud Lubbers. Er was sprake van een kroonprinsendrama, waarbij uiteindelijk Lubbers voor de verkiezingen van 1994 zijn steun aan Brinkman openlijk introk. Het CDA verloor 20 van de 54 zetels en belandde voor acht jaar in de oppositie. Brinkman, die in 1982 op 34-jarige leeftijd als minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur zijn entree in de nationale politiek maakte, stapte op.
Hij schrijft in alle jaren daarna nooit meer met Lubbers over deze episode hebben gesproken, hoewel zij elkaar zo nu en dan tegenkwamen. In zijn vorig jaar postuum verschenen memoires schreef Lubbers „zeer deloyaal” tegen Brinkman te zijn geweest. „Fout, fout, fout”, voegde hij toe. „Ik heb die uitspraak zeer op prijs gesteld”, reageert Brinkman in zijn boek.
De beschrijving van Brinkman over wat zich tussen 1992 en en 1994 afspeelde binnen de grootste partij van Nederland biedt een onthullend kijkje op het machtsspel zoals dat toen gespeeld werd. Een deel van de partijtop vond dat Brinkman te radicaal op de overheidsuitgaven wilde bezuinigen en zich te veel afzette tegen de PvdA, met wie het CDA samen regeerde.
Bovendien had men moeite met diens op zijn persoon gerichte campagne. „Hoe onpersoonlijk wil je een campagne dan eigenlijk hebben”, vraagt Brinkman zich nu in zijn boek af en wijst er daarbij op dat Lubbers in 1986 met een zeer persoonlijke campagne een grote verkiezingswinst haalde. In zijn memoires toont Brinkman zich vooral teleurgesteld over de partijgenoten die in het geheim actie ondernamen om hem af te zetten.
Hij wijst op een „nogal dubbelzinnige brief” die hij twee maanden voor de verkiezingen van partijbestuurder Rob van de Beeten kreeg. Daarin geeft deze CDA’er enkele strategische adviezen over hoe verder in de campagne moet worden gehandeld. Maar bij deze brief met afschrift aan de partijtop zat ook een niet voor Brinkman bestemd memo. Hierin werd de bedoeling van de notitie onthuld: „Beginnen met de zakelijke discussie en pas in de loop daarvan toewerken naar personele consequenties. Elco de tijd geven daaraan te wennen, nieuwe fractievoorzitter, geen MP, dus andere kandidaat zoeken.”
Meer waardering heeft Brinkman voor de nummers twee en drie op de kandidatenlijst van toen, Yvonne van Rooy en Ernst Hirsch Ballin, die kort voor de verkiezingsdag tegenover hem hun vertrouwen opzegden. „Het siert hen in zekere zin, ook al blijft het weinig loyaal”, aldus de voormalige kroonprins.