Geschiedschrijving lijdt altijd aan egocentrisme. Het gereconstrueerde verleden is meestal een projectie van het heden, vol van onze eigen vooroordelen. Geen geschiedschrijving lijdt daar meer onder dan de wetenschapsgeschiedenis. Want daar is de huidige superioriteit nog vrijwel onomstreden. Korte samenvatting: wat waren ze vroeger toch dom! Alleen in Europa kwam met Galileo en Kepler het licht in de wereld en dat licht ging steeds sterker schijnen, met Newton, Maxwell, Pasteur, Darwin, enzovoorts. Weg met alle bijgeloof, zoals Voltaire al zei, ‘Écrasez l’infâme!’.
Het kan ook anders. In Een wereld vol patronen. De geschiedenis van kennis beschouwt Rens Bod, hoogleraar ‘Digital Humanities’ aan de Universiteit van Amsterdam, de geschiedenis van kennis zo objectief en breed mogelijk. Hij kijkt dus óók naar de prehistorie, Arabië, India, China en zelfs Afrika. Zijn aanpak blijkt een zorgvuldig samengesteld geneesmiddel tegen die nog altijd hardnekkige intellectuele bijziendheid van de wetenschapsgeschiedenis, zonder dat hij overigens ook maar iets af doet aan de prestaties van de moderne wetenschap.
Vermakelijk is hoe hij beschrijft dat al vanaf de zestiende eeuw in grote delen van Eurazië en Afrika de Chinese vaccinatietechniek wordt gebruikt, behalve in West-Europa, waar tot in de achttiende eeuw verlichte denkers het afdoen als bijgeloof (vanwege die rare taoïstische rituelen erom heen). De ‘ontdekking’ van de vaccinatie door Edward Jenner rond 1800 is weinig meer dan een inhaalslag op de rest van de wereld. En prachtig is hoe Bod de Romeinse rechtsgeleerdheid bejubelt als weergaloze kennissystematiek, dankzij de systematische weging van de algemene regels en het bijzondere geval.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/08/renai.jpg)
Misschien het opvallendste is dat Bod die zeventiende-eeuwse wetenschappelijke revolutie van Kepler en Galileo terugleidt op ontwikkelingen in de filologie en de musicologie. De kern van de moderne wetenschap die in die tijd begon is de ‘empirische cyclus’: een hypothese wordt getest in de werkelijkheid (empirie) en zo nodig wordt de hypothese aangepast en opnieuw getest. Waarheid is tijdelijk, alles moet gecontroleerd en zo nodig aangepast. Op knappe manier laat Bod zien hoe bij de laat-middeleeuwse humanisten die ‘controle aan de werkelijkheid’ werd toegepast in het zoeken naar de originele tekstvorm van klassieke schrijvers van wie alleen een baaierd van manuscripten vol vergissingen en fouten restten.
Mohammeds leven
Misschien werd de humanist Angelo Poliziano (1454-1494) enigszins geïnspireerd door de wijze waarop al in de vroege middeleeuwen islamgeleerden de teksten over het leven van Mohammed testten op hun historische betrouwbaarheid (de Isnad-methode). Maar in ieder geval ontwikkelde Poliziano een geheel nieuwe en systematische manier om met manuscripten-genealogie zo betrouwbaar mogelijk de oorspronkelijke tekst te reconstrueren, dwars door al die vergissingen heen.
Cruciaal is dat de vondst van telkens nieuwe manuscripten de reconstructies weer ingrijpend kunnen veranderen, door voortdurende toetsing van de theorie aan de praktijk. Herstel van een redevoering van Cicero is natuurlijk iets heel anders dan de zwaartekrachtwetten van Newton, maar Bod maakt goed duidelijk dat de denkwijze achter die twee verschillende wetenschappen dezelfde is. Alfa’s waren dus veel eerder empirisch dan beta’s.
Pre-columbiaanse kalender
Ook in de Chinese filologie ziet Bod sporen van zo’n aanpak. Mooi is ook dat hij vrij eenvoudig aantoont hoe Kepler en Galileo kennis kregen van deze empirische cyclus-aanpak en die met grote gevolgen gingen toepassen in de astronomie en fysica. Kepler was aanvankelijk een echte filoloog, die ook de zorgvuldig gereconstrueerde klassieke tijdlijn door de geniale Nederlandse humanist Joseph Scaliger wist te verbeteren. En Galileo leerde het van zijn eigen vader die een befaamd empirisch onderzoeker was van de klassieke toonwetten van Pythagoras.
Maar Bod doet in zijn boek meer dan de rank van de moderne westerse wetenschap terugplaatsen op zijn oorspronkelijke wijnstok van middeleeuwse alfa-wetenschap. Hij heeft ook een manier ontworpen om überhaupt al die ongelijksoortige vormen van kennis en wetenschap uit duizenden jaren menselijke geschiedenis met elkaar te kunnen vergelijken. Kennis definieert Bod als kennis van patronen, regelmaat in feiten. En een echte stap verder wordt gezet als achter die patronen ook nog eens leidende principes worden verondersteld, die de patronen kunnen voorspellen en zelfs verklaren. Dat is nog steeds de kern van de moderne wetenschap (samen met die empirische cyclus natuurlijk).
Aanvankelijk komt die kennismaatstok wat houterig over, maar gaandeweg het boek blijkt het een doeltreffende manier om de meeste uiteenlopende kennispatronen te vergelijken: prehistorische streepjespatronen, Confuciaanse filosofie, Indiase taalkunde, Griekse geometrie, Chinese anatomie, Arabische tekstkritiek, Afrikaanse chronologieën, Polynesische genealogieën, Ethiopische kronieken, islamitische astronomie, pre-columbiaanse kalenders en wat al niet meer worden allemaal op hun kennismerites beoordeeld.
Kleitabletten
Bod vertelt bijvoorbeeld hoe de Babyloniërs 3600 jaar geleden patronen in de Soemerische werkwoordvervoeging herkenden en op kleitabletten beschreven hoe door allerlei invoegsels de betekenis van woorden veranderde. Gar-bi-ib = iemand iets laten neerzetten, zo geeft Bod zijn lezer een kort lesje Soemerisch, maar ga-ri-ib-gar is juist laat mij jou iets neerzetten. Even kijken we mee over de schouders van een Babylonische taalkundige. ‘Het moet een Aha-belevenis van jewelste zijn geweest om te constateren dat een betekenisdragende eenheid in het midden van een woord verandert, terwijl de rest eromheen gelijk blijft’, schrijft Bod. Maar een achterliggend principe dat dit patroon verenigt met weer andere patronen is in deze kleitabletten niet te vinden.
Zo’n dieper principe vindt Bod voor het eerst terug in de (ook Babylonische) wiskunde, als daar 3800 jaar geleden op een kleitablet Pythagorese drietallen worden opgeschreven, dus de lengtes van de zijden van een rechthoekige driehoek die (weten we nu) beantwoorden aan de wet: a2+b2= c2. Zo’n lijst kan je alleen maken als je deze (aan de Griek Pythagoras toegeschreven) wet kent. ‘Dit is het tweede belangrijke keerpunt in de geschiedenis van systematische kennis’, aldus Bod. Het eerste keerpunt was de bewustwording van patronen in de verre prehistorie, die Bod afleidt uit streepjes op botten. In 1800 v. Chr wordt dan de stap gezet naar ontdekking van de principes achter patronen.
Bijgeloof en onvermogen
Zo bouwt Bod een alternatieve periodisering op voor het sleetse en simpele beeld dat er voor de wetenschappelijke revolutie van Galileo en Newton alleen maar bijgeloof en onvermogen bestond, met zo nu en dan een vooraankondiging van het latere heil. In zijn schema komen na de ontdekking van de patronen (30.000 jaar geleden) en principes (3.800 jaar geleden) nog twee fascinerende periodes, waarin deze mentale kennisstructuren verder uitgewerkt worden. In de klassieke oudheid (600 v. tot 500 na Chr.) wordt wereldwijd in bijna alle disciplines verder gejaagd op principes, óók buiten Europa. En in de ‘Middeleeuwen’ (500-1500) wordt weer vooral veel energie besteed aan de reductie van al die principes. In de astronomie wordt dan in Bagdad en India met wisselend resultaat geworsteld met alle hulpcirkelprincipes waarmee in de oudheid de patronen in de planetenloop waren verklaard. En dan is er de laatste fase: in de modernere tijden vanaf 1500 komt de al eerder genoemde empirische cyclus erbij. Dat is onze tijd, met de wetenschappelijke revolutie als enorm succes. Met dit boek zet Bod het indrukwekkende bouwwerk van de moderne wetenschap op een diep fundament van oudere kennistradities die veel te lang vergeten en verwaarloosd zijn, maar die hij allemaal zorgvuldig probeert te wegen.
Correctie (23 april 2019): Bij de stelling van Pythagoras werd gesproken over een gelijkbenige driehoek. Dat is verbeterd in een rechthoekige driehoek.