Joden in WO II vaker met vals bewijs gered

Hulp advocaten en notarissen Volgens berekeningen van historica Petra van den Boomgaard zijn 2.659 Joden aan de kampen ontkomen met vervalste herzieningsverzoeken.

Het vervalsen van een persoonsbewijs tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het vervalsen van een persoonsbewijs tijdens de Tweede Wereldoorlog. Foto Hollandse Hoogte

Nederlandse advocaten en notarissen hebben in de Tweede Wereldoorlog op grotere schaal dan bekend was Joden geholpen die aan deportatie probeerden te ontsnappen met vals bewijs dat ze niet (geheel) Joods waren. Dat blijkt uit het proefschrift Voor de nazi’s geen Jood waarop historica Petra van den Boomgaard deze week promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.

Volgens haar berekeningen zijn 2.659 Joden met herzieningsverzoeken vol vervalsingen aan de vernietigingskampen ontkomen. Deze Joden wisten hun aanvankelijke registratie op de nazi-lijst van 140.000 ‘volle Joden’ om te zetten in een plek op de ‘Calmeyer-lijst’, vernoemd naar Hans Calmeyer (1903-1972), een Duitse ambtenaar die in Nederland hoofd was van de ‘Entscheidungsstelle’, een dienst die over herzieningsverzoeken besliste. Daardoor werden deze Joden, deels afkomstig uit Duitsland en Oostenrijk, vrijgesteld van deportatie naar de vernietigingskampen, ook als ze al gevangen zaten in doorgangskamp Westerbork.

Hans Calmeyer Foto Yad Vashem/ Familie Bijlmer

Van den Boomgaard bestudeerde als eerste alle herzieningsdossiers, waardoor zij een genuanceerd, met cijfers onderbouwd beeld kan geven van de gang van zaken rond de ‘Calmeyer-lijst’. Bijvoorbeeld over Calmeyers eigen rol bij het redden van Joden, die sinds het einde van de oorlog wisselend is beoordeeld. Historicus Lou de Jong noemde hem in 1975 in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog een van de drie Duitsers die ‘goed’ waren geweest. Calmeyer kreeg als uitvloeisel daarvan in 1992 van het Israëlische holocaustmuseum de Yad Vashem-onderscheiding voor redders van Joden in oorlogstijd. Diverse latere publicaties stelden ter discussie of Calmeyer wel zo goed was geweest, omdat hij ook verzoeken had afgewezen, wat voor veel Joden de dood betekende.

Van den Boomgaard concludeert nu dat Calmeyer en zijn medewerkers geen actieve hulp boden aan Joden, maar zich „reactief” opstelden. Er was „veeleer een onuitgesproken vorm van samenwerking” met de mensen die om hulp vroegen en hun advocaten. „De Entscheidungsstelle werkte met een vast beslissingskader voor de acceptatie van bewijsmateriaal”, legt de promovenda uit. „Als de indieners zich daaraan hielden, zette Calmeyer ze op de lijst.” Dat bewijsmateriaal kon bestaan uit gefantaseerde verhalen over buitenechtelijke relaties, adopties, ontkenning van het lidmaatschap van Israëlitische kerk of vervalste doopboeken, waar mogelijk ondersteund door valse getuigenverklaringen, notariële akten of gerechtelijke vonnissen.

Beeld was te heldhaftig

Of het aangeleverde bewijsmateriaal wel deugde, onderzocht de Entscheidungsstelle niet, tenzij het verzoek niet voldeed aan de eisen die er begin 1941 waren gesteld. „Acceptatie van ongeloofwaardige verzoeken had ertoe kunnen leiden dat de hele lijst aan geloofwaardigheid verloor, met het risico dat Calmeyers superieuren iedereen alsnog zouden deporteren.”

Uit Van den Boomgaards onderzoek blijkt dat Calmeyer tot oktober 1943 consequent hetzelfde beslissingskader hanteerde dat veel ruimte liet om verzoeken in te willigen. „Daarna begon hij ook willekeurige beslissingen te nemen, waardoor hij minstens 135 verzoeken heeft afgewezen die wel aan zijn eigen criteria voldeden”, zegt Van den Boomgaard. „Daardoor zijn 44 mensen vermoord en dat valt hem te verwijten. De Jongs beeld van Calmeyer was dus te heldhaftig, maar hij heeft aantoonbaar ook duizenden Joden geholpen.”

Van den Boomgaard kan slechts speculeren waarom Calmeyer meer verzoeken willekeurig ging afwezen. „Mogelijk speelde een rol dat een advocate uit onvrede over een afgewezen verzoek in het najaar van 1943 brieven was gaan schrijven aan Calmeyers baas Friedrich Wimmer en zelfs naar Berlijn was gereisd. Of dat een notaris zich over Calmeyer had beklaagd nadat hij het kantoor van een Joodse notaris niet had kunnen overnemen omdat Calmeyer hem had ‘geariseerd’.”

De promovenda is voorstander van de komst van een Calmeyer Museum in diens geboorteplaats Osnabrück, ondanks de kritiek die de nadruk legt op de slachtoffers van zijn beslissingen en niet op de Joden die hij redde. „Zo’n museum kan een belangrijke functie hebben, zolang Calmeyer maar niet wordt neergezet als een held. Laat de goed-fout-tegenstelling van mensenredder/medeplichtige los, toon wat er met de Joden is gebeurd in de oorlogsjaren, voor welke dilemma’s Calmeyer daarbij kwam te staan en laat bezoekers zelf oordelen over zijn handelingen.”

Een groot deel van haar proefschrift gaat over advocaten, notarissen, artsen, antropologen, medewerkers van arrondissementsrechtbanken en kerkelijke instellingen die Joden hielpen bij hun verzoeken. Uit de dossiers kwamen diverse namen naar boven van helpers die tot nu toe buiten beeld waren gebleven of een veel grotere rol speelden dan gedacht.

Grotere rol van Henk Bijlmer

Van de Amsterdamse arts-antropoloog Henk Bijlmer (1890-1959) was alleen bekend dat hij de bezetters sporadisch op een dwaalspoor had weten te brengen met vervalste antropologische rapporten. „Ik ontdekte dat Bijlmer minstens 225 van die rapporten heeft opgesteld, en dat 182 Joden met zijn hulp de oorlog hebben overleefd”, zegt Van den Boomgaard. Zijn inbreng is vergelijkbaar met die van de arts-antropologen Arie de Froe en Cor Ariëns Kappers, die samen 194 Joden redden met hun rapporten en daarvoor postuum een Yad Vashem-onderscheiding kregen.

Henk Bijlmer Foto Yad Vashem/ Familie Bijlmer

Er bleken ook aanzienlijk meer advocaten betrokken bij de herzieningsverzoeken dan het vaak genoemde drietal Nino Kotting, Martien Nijgh en Jaap van Proosdij, die eveneens een Yad Vashem-onderscheiding kregen voor hun inspanningen. Van den Boomgaard vond 286 advocaten die verzoeken opstelden; 15 procent van de advocatuur. Ook hier ontdekte zij een potentiële Yad Vashem kandidaat: de tot nu toe buiten beeld gebleven Amsterdamse advocate Gerda Veth, die 108 Joden aan een plek op de Calmeyer-lijst hielp. Van hen overleefden er 106 de oorlog.

Ook notarissen zijn als beroepsgroep te negatief afgeschilderd in de oorlogsgeschiedschrijving: 15 procent hielp mee bij het opstellen van valse aktes voor herzieningsverzoeken. „Het beeld was soms wel diffuus”, zegt Van den Boomgaard. „Ik kwam notarissen tegen die hielpen bij een herzieningsverzoek, maar ook betrokken waren bij de onteigening van Joods onroerend goed.” Dat gold niet voor de Amsterdamse notaris Karel Piccardt, wiens acties eveneens onbekend waren. Hij stelde valse akten op voor minstens 50 Joden, van wie er 42 de oorlog overleefden.

Van den Boomgaard ziet haar proefschrift vooral als een podium voor Joden die weigerden zich passief naar de slachtbank te laten leiden. „Er was moed voor nodig om bewijs over je afkomst te vervalsen. Durven beweren dat je wettelijke vader vanwege syfilis nooit je vader kan zijn en dat je eigenlijk het kind bent van een ‘ariër’ – dat is nogal wat.”