De handelsfamilie Bicker is het schoolvoorbeeld van de snelle opkomst van de koopmansklasse in Amsterdam. Er werden door de Bickers binnen één generatie over de hele wereld schatten verdiend, en waar zoveel geld bij elkaar komt, daar ontstaat macht. In de jaren tussen 1620 en 1650 verwierven de gebroeders Jan, Jacob, Cornelis en Andries sleutelposities in het Amsterdamse bestuur, en in het verlengde daarvan ook in het bestuur van de Republiek.
Wat Amsterdam wilde was meestal wet – in deze jaren kon dat versimpeld worden tot wat de Bickers wilden. Hun macht was informeel, in de zin dat ze het altijd moesten hebben van de medewerking van andere families. Door vriend en vijand werd gesproken over de Bickerse Liga, een ongrijpbare kongsi met maffia-achtige trekjes.
Met illegale handel op de gezworen vijand Spanje werd veel geld verdiend, en intussen werden welbewust de belangen van de Oranjes in de wielen gereden. Tussen deze twee families ontstond een hevige vete, die zou uitlopen op het drama van de val van Johan de Witt.
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2019/01/data39593310-456b7d.jpg)
De Witt was getrouwd met Wendela Bicker, een dochter van Jan, en genoot daardoor de volle steun van de clan. Tot die macht in het rampjaar 1672 in korte tijd verkruimelde: De Witt had de Amsterdamse belangen op de wereldzeeën uitstekend gediend, maar de verdediging van de Republiek verwaarloosd. Hij moest het met de dood bekopen. Ook de Bickers zouden nooit meer terugveren naar hun oude macht.
Over de enorme rijkdom en macht van de Bickers omstreeks het midden van de zeventiende eeuw is nog nooit een uitgebreide studie of een publieksboek geschreven. Zijn de Bickers misschien te ongrijpbaar?
Betrekkelijke stilte
Simone van der Vlugt (1966), gevierd auteur van historische romans en thrillers, doorbreekt met haar eerste non-fictieboek Wij zijn de Bickers! de betrekkelijke stilte rondom de familie. In de stijl van een gedreven stadsgids, met veel losse weetjes, uitleg van spreekwoorden, en het benadrukken van de verschillen dan wel overeenkomsten tussen toen en nu, loodst ze de lezer losjes door een kleine twee eeuwen opkomst, bloei en ondergang van een familie.
Het boek lijkt in de verte geïnspireerd op De levens van Jan Six van Geert Mak, omdat ook hier een familie als een van generatie op generatie voortwerkend organisme wordt neergezet.
Maar gaandeweg, met het uitwaaieren van de familierelaties, raakt die ambitie buiten beeld. Juist in de jaren dat de Bickers op de toppen van hun macht zitten, verlegt de aandacht zich naar de vooral huishoudelijke bezigheden van Wendela Bicker, de vrouw van Johan de Witt. De tweede helft van Wij zijn de Bickers! is bijna geheel aan haar gewijd: ‘Ik, Wendela’ was dan ook een betere titel geweest.
Het is wel meteen het interessantere deel van het boek, dat verder nogal ontsierd wordt door slordigheden (zo was keizer Ferdinand niet de zoon van Karel V maar diens broer) en een teveel aan goedkope historische sensatie, met zinnen van het type: ‘In gedachten zie ik haar hier zitten, gekleed in een satijnen japon.’ Het wordt gaandeweg een erg sleets procedé. De laatste zin van het boek luidt: ‘Geschiedenis is magisch.’ Dat lijkt me een pijnlijk misverstand.