Het heeft een half leven geduurd, maar nu heeft Gerda Wesselius (65) dan het beroep gevonden waarvan ze niet wist dat het bestond maar waar ze wel geknipt voor is. Ze is afscheidsfotograaf, wat wil zeggen dat ze de belangrijke momenten vastlegt voor en tijdens crematies en begrafenissen. Nou staat het natuurlijk iedereen vrij op zo’n dag te fotograferen, maar zij volgde er een gespecialiseerde opleiding voor en ze is één van de weinigen met het keurmerk ‘bekwaam uitvaartfotograaf’. Dat keurmerk garandeert dát ze een fotoreportage kan maken, maar ook dat ze weet hoe ze zich onder rouwenden moet begeven („niet onzichtbaar, wel onopvallend”) en ze heeft genoeg ervaring om te weten dat vers verdriet zich soms vermomt als apathie of woede.
Ze parkeert haar auto in de binnenstad van Leeuwarden, de stad waar ze is geboren en opgegroeid. Door de stortregen lopen we naar het voormalig postkantoor dat nu een modern grand café is. Onderweg wijst ze van onder haar paraplu naar de Oostersingel, waar ze als klein meisje altijd wachtte tot haar vader klaar was op kantoor en ze met hem mee naar huis mocht, achterop de fiets. Bij Post-Plaza bestelt ze een glas water en vertelt wat haar ertoe heeft aangezet uitvaartfotograaf te worden. Haar moeder, ze is 92 geworden, was de laatste jaren van haar leven „te slecht” om nog naar begrafenissen te kunnen.
Sneu, zegt ze, voor oude mensen zijn dat vaak de laatst overgebleven uitjes. „Dus ging ik als het even kon in haar plaats.” Zij gaf in die tijd godsdienstles op de middelbare school. „Met mijn telefoon legde ik de uitvaart vast, mijn moeder kon de beelden op een tablet bekijken.” Net zo makkelijk maakte ze er een digitaal fotoboekje van, en wat was de moeite om zo’n boekje ook even te printen en langs te brengen bij de familie van de overledene? „Men was er zó blij mee. Sprakeloos, zo dankbaar.”
Haar moeder overleed in 2014. Dat er gefotografeerd moest worden op haar begrafenis, daar waren haar vier zussen en zij het snel over eens. Een neefje zou het doen. „Maar hij moest, als kleinzoon, ook de kist ten grave dragen.” Daarvan heeft ze, toen hij z’n camera op de grond legde, nog snel even een foto gemaakt. Kort daarop overleed haar zwager, een broer van haar man. Zij legde de plechtigheid vast, maar ze stond ook in de rij voor de condoleance. Daar en toen heeft ze besloten het serieus aan te pakken, en haar werk te maken van iets waarvan veel mensen nog niet beseffen hoe waardevol het is. „Er ligt, met 135.000 uitvaarten per jaar, een enorm terrein braak.”
Je staat voortdurend aan
Fotograferen, dat deed ze altijd al graag. „Ik kreeg geld van mijn moeder, ik denk vijftig gulden, daar kocht ik een kleinbeeldcamera van.” Wat later maakte ze een donkere kamer. Hoe oud zal ze geweest zijn, zeventien? Maar fotograferen bij uitvaarten vraagt andere vaardigheden dan alleen een technisch goede foto maken. „Dichtbij durven komen, maar toch afstand bewaren.” Niet flitsen, niet vragen te poseren. Niet lopen, maar sluipen. Geruisloos schoeisel, donkere kleding. Liefst langs de zijkanten van de zaal lopen. „Maar laatst was ik in een kerkje, in Marssum, met alleen een middenpad.” En toen? „Toen moest ik wel oversteken.” Maar, zegt ze, het heeft iets weg van goochelen wat ze doet. „Mensen zijn met iets anders bezig, daardoor val ik minder op.” Het werk vereist concentratie en een goede conditie, zegt ze. „Je staat voortdurend aan. Alles in de gaten houden. Naar voren, door de knieën, snel afdrukken als op het podium een kaars wordt aangestoken, en onopvallend weer weg.”
Over de dood spreek je niet, je laat hem zeker niet zien
Ze weet welke momenten belangrijk zijn. Ze zit al bij de chauffeur voorin de lijkwagen, om af te drukken als de kist erin of eruit wordt geschoven. „Vooraf overleg ik of de opbaring ook op de foto moet en of de nabestaanden ook foto’s willen van de open kist.” Willen ze dat? „Meestal wel.” Ze is er niet op uit verdriet in haar foto’s te vangen. „Je wilt juist de troost vastleggen.” Ze fotografeert de moeder die spreekt, en legt vast wat die woorden teweegbrengen bij haar kinderen. „Want dat die elkaar tijdens haar speech stevig vasthielden, dat heeft zij op het moment zelf niet opgemerkt.” En laatst was ze bij een afscheid waar ook een groepje Hells Angels was. „Die hou ik op zo’n dag in de gaten, mét hun meegebrachte kratje bier.”
We bladeren door een boek dat ze – met toestemming van de weduwe – laat zien van de uitvaart van een man die overleed door een bedrijfsongeval. Mannen dragen zijn kist, lachend. „De kist alleen al woog 80 kilo. Met hem erin was het nauwelijks te tillen.” De tocht vanaf de woonboerderij per boerenkar naar de afscheidsdienst. Friese paarden ervoor. Familie en vrienden lopend eromheen. De laatste rit naar het crematorium. „Als de familie dat wil, ga ik mee tot in de ovenkamer.” Alle plaatjes samen roepen een verhaal op, zegt zij. Het verhaal dat de nabestaanden nauwelijks bewust beleefden toen het zich afspeelde.
Nooit meer blij geweest
Dat een fotoreportage de herinnering aan de dag levend houdt, dat begrijp ik. En ik kan ook geen argument bedenken waarom een trouwdag wél en een uitvaart niet vastgelegd zou mogen worden. Maar ergens zit er een maar, zij weet wel waar. „Over de dood spreek je niet, en je laat hem zeker niet zien. Dat is not done.” Ze ziet zichzelf nog zitten aan het bed van haar vader, in het Bonifatius-hospitaal in Leeuwarden. „Ik wist dat hij ziek was. Al járen. Maar dat hij er dood aan zou gaan, dat was me nooit verteld.” Ze was 17. „Ik kwam nooit in het ziekenhuis, ik weet niet waarom ik die avond ging. Ik begreep wel dat het erg was. Mijn moeder huilde, mijn oom was er ook bij. Ze zeiden dat ik beter naar huis kon gaan. Toen ik net thuis was, belde mijn moeder om te zeggen dat hij was overleden.”
Van wat er daarna gebeurde, weet ze nagenoeg niks meer. „Ik ben de dag erop gewoon naar mijn werk gegaan.” Ze werkte toen nog op kantoor. Van de begrafenis, in de gereformeerde kerk, herinnert ze zich flarden. „Het was afgeladen vol. Mijn moeder huilde. Mijn jongste zusje, ze was pas zeven, wilde haar troosten. Ik kon dat niet.”
Mijn vaders dood blijkt een rode draad in ons leven
Haar moeder is daarna nooit meer blij geweest, zegt ze. „Onze omgeving had vast medelijden met ons, maar hulp of steun kwam er niet. Niet uit onwil, maar uit onmacht. Niemand kon zich verhouden tot onze rouw.” Zij zelf ook niet. Ze trouwde, met een jongen die net zo van langebaanschaatsen hield als zij, ze kregen drie kinderen, een zoon en twee dochters. Ze ging studeren, theologie, toen haar kinderen naar de universiteit gingen. „Maar er bleef zo’n verdrietig gevoel vanbinnen. Een eenzaamheid die je niet kunt delen.” Met haar vier zussen – ze is deel van een tweeling – was de band altijd goed, zegt ze. „Maar over vaders overlijden spraken we niet veel.” Sinds kort wel, en daar zou haar beroep best iets mee te maken kunnen hebben. „Zijn dood blijkt in ieders leven een rode draad. Zodra je dat beseft, en uitspreekt, is het vervelende gevoel weg.”
/s3/static.nrc.nl/bvhw/files/2018/07/data34265361-c7ef98.jpg)
Ze staat, zegt ze, in de „dankbaarheidsmodus”. De dood heeft haar een paar keer geschampt, maar ze is gespaard gebleven. Toen ze, acht jaar geleden, van haar fiets werd gereden door een doorrijdende automobilist en voor dood achterbleef in de berm, waar ze door een voorbijganger werd gevonden. Haar dochter, die daags nadat zij zich in de zomer van 2016 officieel had geregistreerd als afscheidsfotograaf, bijna het leven liet bij de bevalling van haar eerste kind, haar zesde kleinkind. Haar man die, vlak voor Kerst, van zijn mountainbike vloog, tegen de droge wand van de sloot. Gebroken nekwervel. „Meer dan een stijve nek heeft hij er niet aan overgehouden.”
Achteraf een verhaal delen
Ze heeft zich aangesloten bij een „warmere” kerkgemeenschap dan die van haar jeugd, de vrije baptistengemeente Stadskerk De Wijngaard. Ze laat op haar telefoon de Facebook-pagina zien, waarvoor zij als kerkfotograaf ook foto’s aanlevert. „Kan ik meteen oefenen.” Het licht in een kerk is moeilijk, zegt zij. Minder erg dan de sfeerloosheid van een crematorium, maar toch. „Fel op het podium, donker in de zaal.”
Ze heeft het beroep gevonden dat ze altijd had willen doen, ook al kan ze over sommige foto-opdrachten niet met droge ogen vertellen. „It giet my oan it hert”, zegt ze dan in het Fries. De begrafenis van een moeder die drie volwassen kinderen achterlaat, dat raakt haar. „Een van de kinderen, de oudste dochter, had haar moeder vijftien jaar niet gezien. Vlak voor het overlijden zijn ze herenigd, precies als in het bijbelverhaal van de verloren zoon.”
Op verzoek van die dochter heeft ze de begrafenis vastgelegd. „Alle plaatjes samen roepen een verhaal op dat je achteraf kunt delen met anderen.” Ze maakt zo voor anderen zichtbaar wat haar een half leven geleden ontging.