Pianist, componist, schrijver: Thomas Beijer is het allemaal

Interview Als een van de weinige jonge Nederlanders bemachtigde Thomas Beijer een plek in de prestigieuze serie Meesterpianisten in het Concertgebouw.

Pianist en schrijver Thomas Beijer in zijn tuinhuis annex studio.
Pianist en schrijver Thomas Beijer in zijn tuinhuis annex studio. Foto Merlijn Doomernik

Op de deur van zijn ijskast hangen geen foto’s: een poging het appartement strak en geordend te houden. „Het is in mijn hoofd al zo druk”, zegt pianist Thomas Beijer. Maar aan de zijkant mogen foto’s wel. Een nog heel jonge en blonde Beijer staart met fluwelen kinderogen vanachter de piano de camera in. Eromheen: volwassen foto’s met zijn vriendin, sopraan Laetitia Gerards.

Piano studeren (een uur of zes à zeven per dag), lezen en schrijven doet Beijer in hun tuinhuisje: een geïsoleerde studio met vleugel, rondom volle (nette) boekenkasten en een schrijftafel. Daar werkt hij ook aan zijn tweede roman, die – „schrik niet” -– een sciencefiction-element zal bevatten. „Dat is mijn manier om mijn gedachten over de wereld zo te verwoorden dat ik niet pedant lijk”, lacht hij. „Als een mens zijn diepste inzichten aan een buitenaards wezen vertelt, is dat ook meteen humoristisch.”

Hoe mogen we u omschrijven? Pianist? Schrijver? Componist?

„Lastig. Ik ben in de eerste plaats pianist, maar nu ik net aan die roman ben begonnen, voel ik me ook schrijver. Dus ik zou zeggen: ik ben een pianist die graag componeert en daarnaast, en hier citeer ik Tsjechov, ‘de literatuur als minnares’ aanhoudt. Niet dat ik me met Tsjechov wil vergelijken, hoor! Niet als schrijver. Uiterlijk lijk ik wel heel erg op hem.”

Uw artistieke veelzijdigheid is ongewoon. Althans, anno 2019.

„We leven in een tijd van doorgeslagen specialismen, dat is inderdaad niets voor mij. Componeren deed ik als kind al. Rond mijn twintigste ben ik er serieus mee verder gegaan, maar dat was aanvankelijk vooral omdat ik het raar vond dat ik als pianist mijn stukken niet van binnenuit snapte. Uiteindelijk ging het componeren meer voor me betekenen, maar ook als pianist heeft het me veel gebracht. Mijn contact met de muziek is inniger geworden. Een Beethoven-sonate ervaar ik nu als mensenwerk, niet meer als een heilig brok graniet. Mijn bewondering is groter geworden, en de vrijheid die ik als uitvoerder ervaar ook.”

Componeren en pianospelen versterken elkaar. Maar een roman schrijven – leidt dat niet af?

„Er zijn genoeg kunstenaars die succesvol meer dingen tegelijk doen en deden. Krystian Zimerman is ook psychiater en informaticus. Componist Rudolf Escher was schilder en dichter. En voorwaarde is dat je streng bent voor jezelf. Ik mag pas verder werken aan mijn boek als ik Ligeti’s Musica ricercata perfect kan spelen. Ik baken helder af wat ik wanneer doe. De pianisten die ik bewonder - Rubinstein, Lipatti, Prats, Freire – zijn allen behalve geweldige pianisten ook gulle mensen; ze stralen warmte en genegenheid uit, ook in hun spel. Daar streef ik ook naar.”

Ook als schrijver?

„Natuurlijk, al ben ik daar in mijn eerste boek, eigenlijk meer een novelle, niet echt in geslaagd. Ik heb me diep voor dat boek geschaamd. Maar schaamte is goed, want die dwingt je te verwoorden wat er dan precies niet goed was. En daar word je beter van.”

Alle dingen die ik doe, vind ik tot op zekere hoogte eng

Wat was er niet goed?

Geen Jalapeños (Prometheus, 2017) is een vrij nihilistisch boek. Het gaat over ‘hoogopgeleide losers’, zoals een recensent schreef. De bedoeling was dat je achter hun loze dialogen de pijn en gefnuikte ambities kon voelen broeien, maar die onderlaag kwam er onvoldoende uit. Een kwestie van techniek – of liever, gebrek daaraan.”

Hoe lukt dat straks wel?

„Tja. In elk geval door er niet op te vertrouwen dat lezers vanzelf voelen wat onder de oppervlakte ligt. En door clichés te omzeilen, en nodeloze woorden.”

Ben je ergens bang voor?

„Alle dingen die ik doe, vind ik tot op zekere hoogte eng. Wie ben ik om later deze maand de zoveelste uitvoering van Beethovens Pathétique te willen spelen voor een publiek dat waarschijnlijk vertrouwd is met talloze andere, niet te evenaren uitvoeringen? En als ik weet hoeveel geweldige boeken er al geschreven zijn – waarom moet ik dan óók zo nodig? Maar die concurrentiegedachte werkt verlammend, dus die probeer ik mezelf niet toe te staan. Hoe goed of slecht je ook bent: afwijzing hoort erbij. Ik voel me trouwens ook niet beter als iemand iets bejubelt waarover ik zelf mijn bedenkingen heb. Ik moet zélf weten wat ik wel en niet moet doen. En wat ik daarvan vind.”

Slechte recensies deren niet?

„Als ik zelf blij ben met een concert en ik krijg een slechte kritiek? Niet echt. Die recensent moet dan wel dood natuurlijk, maar ik voel me niet persoonlijk gekrenkt. Veel erger is het als je het er eigenlijk mee eens bent. Maar ja: dan kom je door die kritiek weer verder.”

Wat is iets wat je van jezelf niet moet doen?

„Het Pianoconcert van Ligeti spelen, bijvoorbeeld. Wil je dat goed doen, dan kost het de helft van je leven. Die besteed ik liever aan andere dingen. Aan Albéniz’ integrale Iberia-cyclus bijvoorbeeld, die ik in mei weer speel. Dat was ook een onoverzichtelijke berg studeerwerk, maar ik deed het graag want ik was verliefd op elke noot.”

Je programmering is sowieso eigen: deze maand Ligeti naast Beethoven, Escher naast Janácek. Is dat smaak, plichtsbesef, idealisme?

„Van alles een beetje. Ik vind het leuk mensen iets nieuws te laten ontdekken, dat waardeer ik zelf als luisteraar ook. En Arcana van Escher is een meesterwerk, dat ga ik in de serie Meesterpianisten volgend seizoen ook spelen. Dat je dat niet vaak hoort, is gewoon ontzettend onterecht. Mensen zijn te zeer geneigd op Nederlandse muziek neer te kijken. Dat Eschers geniale orkeststuk Musique pour l’esprit en deuil geen hoeksteen van het repertoire is, vind ik ook absurd. Doe die Vierde symfonie van Bruckner dan maar een keer minder. Lijkt mij. Maar ja...”

…dat verkoopt niet.

„Nee. En in die zin is het als pianist wel een morele verplichting weinig gespeelde werken aan de vergetelheid te ontrukken. Daar ga ik ook een essay aan wijden in mijn eerstvolgende boek, dat gaat over muziek.”

Welke niet-muzikale eigenschappen moet je hebben, als musicus?

„Je moet brutaal zijn, en enig zakelijk instinct hebben – maar dat geldt voor iedereen, ook voor de mecenassen op wie je hoopt. Er niet vanuit gaan dat het sowieso goed komt, en dat de mensen je wel zullen helpen omdat ze je zo aardig vinden, of zo goed. Concertzalen en platenlabels zijn in principe welwillend, maar ook zij moeten gewoon geld verdienen en volle zalen trekken. Dat moet je in gedachte houden. Ze werken graag met je samen als zij ook denken dat ze er verder mee komen.”

Hoeveel concerten geef je nu per jaar?

„Geen idee. Tachtig? Ik doe veel kamermuziek want dat vind ik leuk. Soms heb ik elke dag een concert, en dan weer een paar weken niet. En daar kan ik van leven. Meestal. Maar niet wakker liggen van geld is me voldoende. Wél wakker liggen leidt af van wat je wilt doen.”

Thomas Beijer, recital (21/3) op Festival Jong Talent Schiermonnikoog (16-21/3, schiermonnikoogfestival.nl). Amsterdam Piano Series, 30/3, KZ Concertgebouw Amsterdam. Boek over muziek verschijnt eind 2019 (Prometheus). Cd’s via Gutman Records. Inl: thomasbeijer.com