In 2018 werd het begin van de Tachtigjarige Oorlog herdacht, 2019 wordt het jaar van Johan van Oldenbarnevelt. Met verscheidene boeken en drie tentoonstellingen, in Den Haag en Amersfoort, zal uitgebreid worden stilgestaan bij de tragische ondergang van de landsadvocaat, die door historicus A.Th van Deursen de ‘grootste staatsman’ werd genoemd die Nederland heeft gekend.
Dat juist Van Deursen dit oordeel velde wil wat zeggen. Van Deursen kende de materie goed, maar behoorde ook nadrukkelijk tot het rechtzinnig gereformeerde volksdeel: de ‘preciezen’ waarmee Oldenbarnevelt het op het einde van zijn leven zo aan de stok kreeg. Een conflict dat hem op zijn eenenzeventigste op het schavot bracht. Op 13 mei 1619 waren duizenden mensen er op het Haagse Binnenhof getuige van. Stadhouder Maurits, de aanstichter van deze terechtstelling, keek, volgens hardnekkige geruchten, vanuit zijn werkvertrek, toe.
Er werd die dag een wond geslagen in het Nederlandse politieke bestel, die in tijden van grote binnenlandse spanningen, omstreeks 1650, 1670 en 1700 en zelfs nog aan het einde van de achttiende eeuw, telkens weer openbarstte. Een wond tot op het bot van de Nederlandse samenleving. Oldenbarnevelt werd een symbool van verzet tegen de tirannieke neigingen van het Huis van Oranje en de kerk van Calvijn. De oude plichtsgetrouwe landsadvocaat als martelaar voor de Nederlandse religieuze en politieke vrijheden.
Hoe kon dit gebeuren, dat is de vraag die historicus Wilfried Uitterhoeve (1944) probeert op te lossen in De zaak Oldenbarnevelt. De titel klinkt als een rechtsgeding, alsof Uitterhoeve nog eens het werk van aanklagers, advocaten en rechters wil overdoen, om na te gaan of het wel om een eerlijk proces is gegaan. En dat is wat het boek ook wil zijn: een kritische evaluatie van het doodvonnis.
Het antwoord is niet erg eenduidig. Oldenbarnevelt was een politicus die formeel nauwelijks mandaat had. Als jurist in dienst bij de Staten van Holland was hij in politieke termen niet meer dan een hoge ambtenaar, een uitvoerder. Al snel blijkt hij het ideale oliemannetje, dat voor de bestuurders van Holland en van andere gewesten in de Republiek, lastige klussen tot een goed einde brengt.
Toen Willem van Oranje in 1584 werd vermoord hadden de zaken er financieel, politiek en militair niet goed voorgestaan. Zo’n tien jaar later was door het handige geregel van Oldenbarnevelt de situatie veel rooskleuriger. Zijn grootste succes was misschien wel de militaire ontplooiing van Oranjes zoon Maurits; de landsadvocaat voorzag hem van voldoende financiën om een hypermodern leger te kunnen opbouwen. De twee vormden lange tijd een ideaal duo; ze versterkten elkaars succes. Tot Oldenbarnevelt zeer tegen de zin van Maurits in 1609 voor twaalf jaar een bestand sloot met de grote vijand Spanje. De kanonnen zwegen, en Maurits werd min of meer werkloos.
Intussen raakte de Republiek in de ban van een achteraf nauwelijks te bevatten ruzie over het calvinistische leerstuk van de predestinatie. Afgezien van alle theologische finesses die daarin meespeelden, ging dit over de vraag in hoeverre de orthodoxe denkbeelden van Calvijn binnen de gereformeerde kerk gerelativeerd mochten worden. Oldenbarnevelt riep meermalen op tot tolerantie, en werd daardoor steeds meer gezien als partijganger, die het had voorzien op de ondergang van de calvinisten. Dit hoefde hem nog niet noodlottig te worden. Het werd pas gevaarlijk toen Maurits in 1617 de zijde van de ‘precieze’ calvinisten koos.
Eén van de kwesties die Uitterhoeve wil oplossen is het bepalen van het moment waarop Maurits besloot om zijn vroegere kompaan definitief uit te schakelen. En was Maurits er ook echt op uit om Oldenbarnevelt op het schavot te brengen?
Eerdere onderzoekers en biografen als J. den Tex, A.Th. van Deursen en Ben Knapen kwamen tot de conclusie dat Maurits met het ten val brengen van Oldenbarnevelt lang opgebouwde frustraties botvierde, waarbij het aansturen op een doodvonnis uiteindelijk een stap te ver was. Niet alleen bracht dit veel bitterheid in de binnenlandse verhoudingen, maar Maurits bezorgde zichzelf en het Huis van Oranje voor lange tijd een slechte naam.
Hoe diep de voorgekookte rechtsgang ingreep op de verhoudingen wordt mooi geïllustreerd door een verhaal over een van de 24 rechters, Hugo Muys van Holy, die zijn vrouw had moeten beloven tegen een doodvonnis te stemmen. Toen hij naderhand bekende voor te hebben gestemd, werd hem voor altijd de toegang tot de echtelijke sponde ontzegd.
De reconstructie van Uitterhoeve is nauwgezet: voorgeschiedenis, de details over de rechtsgang, de uitputtende verhoren (waarin de landsadvocaat behendig overeind bleef), de machinaties van voor- en tegenstanders worden nuchter gerecapituleerd. Zeker in dit herdenkingsjaar een aantrekkelijk handzaam relaas, ook vanwege de prachtige illustraties. Echt nieuwe gezichtspunten levert het niet op. Hoe de twee mannen over elkaar dachten, hoe ze elkaar misschien al jaren klein probeerden te houden, blijft een van de best bewaarde geheimen uit de Nederlandse geschiedenis. Oldenbarnevelt was iemand die veel redeneerde, maar zelden of nooit zijn persoonlijke motieven op tafel legde. Maurits was nog geslotener. Dat het bij alle theologische, politieke en juridische disputen uiteindelijk om een genadeloze machtsstrijd ging is onmiskenbaar. De Republiek, die door Oldenbarnevelt in 1588 eigenhandig in de steigers was gezet, baarde binnen dertig jaar een onversneden koningsdrama.