NRC checkt: ‘Taalgebruik in romans sinds 1950 niet eenvoudiger’

Dat stellen onderzoekers van de Universiteit Utrecht in het laatste nummer van het vakblad voor neerlandici TNTL.

Foto Istock

De aanleiding

Binnen de neerlandistiek wordt steeds meer gebruik gemaakt van algoritmen, in de hoop een oplossing te kunnen vinden voor ontlezing. De neerlandici Laurens Ham, Leo Lenz, Henk Pander Maat en Fabian Stolk onderzochten aan de Universiteit Utrecht het taalgebruik in romans en kranten en stelden in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (TNTL) dat het taalgebruik in romans die tussen 1950 en 2014 zijn verschenen niet eenvoudiger is geworden.

Waar is het op gebaseerd?

Recensenten klagen vaak over stilistische armoede in de Nederlandse literatuur, stellen de onderzoekers: „In literaire recensies vinden we negatieve kwalificaties over romanschrijvers die tegemoet proberen te komen aan vlakke, snelle lezers.”

En, klopt het?

Het corpus van de onderzoekers is: zestig romans, gelijk verdeeld over de periodes 1955-1964, 1980-1989 en 2005-2014, waarbij per boek vijftien fragmenten van minimaal tweehonderd woorden vertellerstekst zijn gekozen. In NRC schreef Ewoud Sanders: „Ik vind de gebruikte corpora erg klein: tweehonderd tekstfragmenten uit drie keer twintig romans. Zelf maak ik, om beweringen in deze rubriek te kunnen onderbouwen, onder meer gebruik van een corpus in eigen beheer met ruim 12.000 gedigitaliseerde Nederlandstalige romans van na 1950.”

Het valt mee hoe klein dit corpus is, laat Joris van Zundert weten als onderzoeker en ontwikkelaar in humanities computing bij de afdeling Letterkunde van het Huygens Instituut. „Voor de meeste stilometrische technieken die ik ken en die niet op machine learning (maar op klassieke statistiek) zijn gebaseerd, is een dergelijke steekproef klein maar voldoende.”

Wel is er een heikel punt, benadrukt Van Zundert: „De metaforische en andere gelaagdheden van de romans worden zorgvuldig vermeden. Met andere woorden: ze negeren ‘de andere helft’ van de complexiteit van literatuur. Dat moet ook wel: we hebben nog geen goede methoden om dergelijke gelaagdheid meetbaar te maken.”

Zolang er nog geen goede methode is, moeten we het doen met een ervaringsdeskundige: een leraar Nederlands. Nicole Sol, docerend aan het Stedelijk Gymnasium Haarlem, benadrukt dat taalgebruik niet los te zien is van stijl, literaire mode, etc. „Komt een vrouw bij de dokter laat zich makkelijker lezen dan Het jaar van de kreeft, om maar twee romans over eenzelfde onderwerp te noemen.”

Toch kun je volgens haar niet zeggen dat het taalgebruik eenvoudiger is geworden. „De complexiteit zit ’m voor leerlingen niet in het taalgebruik, maar in andere zaken. Moeilijk wordt het bijvoorbeeld bij de verhulde-ik-roman en onbetrouwbaar perspectief.” Maar ook hier zijn volgens haar genoeg tegenvoorbeelden te geven. Wat wel zeker is, is dat leerlingen oppervlakkiger lezen. „Door de waan van de dag consumeren ze literatuur ook oppervlakkiger.”

Om tot een antwoord te komen, is het een optie de canon over vijftig jaar te voorspellen: Sol: „ Als schrijvers als Giphart, Op de Beeck en Japin de tand des tijds overleven, zou ik zeggen dat het taalgebruik eenvoudiger is geworden. Maar bij schrijvers van nu als Wieringa, Rosenboom, Grunberg, Van der Heijden of Lanoye zie ik geen verschil met de ‘groten’ uit de voorgaande generatie.”

Conclusie

Het is niet hard te maken dat het taalgebruik eenvoudiger is geworden, ook niet als je alleen kijkt naar vertellersteksten. Het gebruikte corpus is groot genoeg. En wie Arnon Grunberg naast W.F. Hermans legt, zal zien dat het taalgebruik niet per se eenvoudiger is geworden. Maar doordat bijvoorbeeld metaforisch taalgebruik of het gebruik van verwijzingen naar andere teksten niet zijn meegewogen, is het onduidelijk of romans oppervlakkiger zijn dan vroeger het geval was. Daarom beschouwen we de bewering als niet te checken.

Ook een bewering zien langskomen die je gecheckt wilt zien? Mail nrccheckt@nrc.nl of tip via Twitter met de hashtag #nrccheckt